ECLI:NL:RBDHA:2024:15659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.5299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser diende zijn aanvraag op 20 december 2020 in, maar verweerder heeft niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn van 21 maanden beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale beslistermijn is overschreden en dat verweerder per 11 oktober 2022 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 26 januari 2024 verweerder in gebreke gesteld, maar er was toen al meer dan twee weken verstreken sinds de beslistermijn was overschreden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarnaast is verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 31 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.5299
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.¹
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.²
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 20 december 2020 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 9 februari 2021 heeft verweerder verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 10 april 2021. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient verweerder eiser uiterlijk binnen een termijn van zes maanden over te dragen aan de Italiaanse autoriteiten. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de asielaanvraag van eiser bij beschikking van 15 april 2021 niet in behandeling genomen. Bij brief van 9 september 2021 heeft verweerder aan de Italiaanse autoriteiten laten weten dat overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is verlengd naar achttien maanden. Dit betekent dat eiser uiterlijk op 10 oktober 2022 aan de Italiaanse autoriteiten had moeten worden overgedragen. Uit het dossier blijkt dat dit niet is gelukt. De rechtbank stelt vast dat verweerder per 11 oktober 2022 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt verder vast dat eiser op 27 oktober 2022 een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend.
6. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 maart 2024³ is een besluit om een asielaanvraag niet in behandeling te nemen geen definitief besluit op die aanvraag. Als de Dublinoverdracht niet op tijd heeft plaatsgevonden en Nederland alsnog de verantwoordelijke lidstaat wordt, betekent het oorspronkelijke buiten behandeling laten van de asielaanvraag niet dat hiermee die (eerste) aanvraag definitief is afgedaan. Met het verantwoordelijk worden, valt de aanvraag weer open, zodat verweerder die alsnog inhoudelijk moet behandelen. Een nieuwe aanvraag na een besluit om de eerste aanvraag niet in behandeling te nemen kan geen volgend verzoek inleiden, maar betreft nog steeds het eerste verzoek.
7. Nadat Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk was geworden voor de aanvraag van eiser, had verweerder daarom een besluit moeten nemen op de oorspronkelijk aanvraag. Het indienen van de nieuwe asielaanvraag was dan ook niet nodig. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit daarom gericht achten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 20 december 2020.
8. Zoals in het hiervoor genoemde al is vastgesteld, is verweerder per 11 oktober 2022 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dat betekent verweerder in beginsel, met toepassing van artikel 42 eerste lid, van de Vw, uiterlijk op 11 april 2023 op de asielaanvraag van eiser had moeten beslissen. Echter, sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht. Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn in dit geval verliep dus op 11 januari 2024. Eiser heeft verweerder op 26 januari 2024, door verweerder ontvangen op 27 januari 2024, dus na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de

3.ECLI:NL:RVS:2024:881.

ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
9. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.⁴ Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.⁵
10. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld, de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, al was verstreken. Dit artikellid bepaalt dat de lidstaten de behandelingsprocedure in elk geval uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van de asielaanvraag afronden. Anders dan de zesmaandentermijn⁶, begint de termijn van 21 maanden wél te lopen vanaf het tijdstip van de indiening van de asielaanvraag. De rechtbank verwijst voor de motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2023.⁷
10. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.⁸ De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 2020⁹ ontwikkelde 8+8 wekenmodel.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?.
13. Eiser heeft op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
14. In de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb staat dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt. Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet),waarin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 2022¹⁰ is
4 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
6 In artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
15. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 2022¹⁰ geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.¹¹
16. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder
binnen acht wekenalsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
18. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).|
Beslissing

10.ECLI:NL:RVS:2022:3353.

11 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 mei 2024
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.