ECLI:NL:RBDHA:2025:12186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
09/347666-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanmerkelijke onvoorzichtigheid bij verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 mei 2024 in 's-Gravenhage een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1998, was als bestuurder van een auto betrokken bij een aanrijding met twee jonge voetgangers op een zebrapad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat dit heeft geleid tot een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval. De slachtoffers, een tweejarig meisje en een ander kind, liepen zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een longontsteking en een hersenschudding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende aandacht had voor de verkeerssituatie en niet de vereiste snelheid had aangepast bij het naderen van het zebrapad. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de rechtbank benadrukte dat aanmerkelijke onvoorzichtigheid vereist is voor een veroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/347666-24
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. I.A. van Straalen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2024 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- heeft gereden met een aanzienlijke snelheid, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km/u terwijl het zicht (enigzins) werd belemmerd en/of
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand kon brengen en/of
- geen voorrang verleend aan (een) zich op de voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger(s), waardoor (een) ander(en) te weten die voetganger(s) (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) Kneuzingen in de zenuwbanen van het hersenweefsel en/of een longontsteking en/of een hersen/schedel bloeding en/of ad 2) een Mastoïdfractuur en/of een hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2024 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam] , als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- heeft gereden met een aanzienlijke snelheid, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km/u terwijl het zicht (enigzins) werd belemmerd en/of
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand kon brengen en/of
- geen voorrang verleend aan (een) zich op de voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger(s), waardoor (een) ander(en) te weten die voetganger(s) (genaamd 1) [slachtoffer 1] en/of 2) [slachtoffer 2] ) letsel heeft/hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, met dien verstande dat ten aanzien van [slachtoffer 1] sprake is van zwaar lichamelijk letsel en dat er sprake is van aanmerkelijke schuld. In repliek heeft de officier van justitie zich, naar aanleiding van het pleidooi van de raadsman van de verdachte, op het standpunt gesteld dat ten aanzien van [slachtoffer 2] geen sprake is van letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft omwille van de leesbaarheid van het vonnis in de bijlage (
bijlage I) de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader artikel 6 WVW
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Daarnaast is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW vereist dat ten gevolge van het ongeval sprake is van zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel dat het slachtoffer daardoor tijdelijke ziekte of verhindering van de normale bezigheden heeft ondervonden.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of 1) sprake is van enige, en zo ja welke, mate van schuld van de verdachte aan het verkeersongeval, en of 2) de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen dan wel tijdelijke ziekte of verhindering van de normale bezigheden hebben ondervonden.
Mate van schuld
Niet ter discussie staat dat op 10 mei 2024 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de [straatnaam] in Den Haag waarbij de verdachte met zijn auto voetgangers heeft geraakt die op dat moment een zebrapad aan het oversteken waren.
Door de verdediging is gesteld dat de verdachte geen schuld in de zin van artikel 6 WVW aan dat ongeluk heeft gehad. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er slechts sprake was van een zeer tijdelijke onoplettendheid, dat de situatie ter plaatse bovendien niet zodanig was dat die speciale oplettendheid vereiste en dat uit het dossier niet kan blijken dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overtreden nu de accuraatheid van de gegevens waarop de snelheidsanalyse van de politie is gebaseerd niet is te controleren. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat uit het forensisch onderzoek aan de plaats delict blijkt dat de auto van de verdachte al min of meer op het zebrapad moet zijn geweest toen de kinderwagen het zebrapad opreed, waardoor niet kan worden uitgesloten dat de voetgangers het zebrapad hebben betreden toen het eigenlijk al te laat was. Indien er een andere mogelijke oorzaak van het ongeval is, volgt daaruit volgens de verdediging dat het aandeel van de schuld van de verdachte minder groot is. De verdediging heeft bepleit dat al met al geen sprake kan zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, zodat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld hoe hard de verdachte precies heeft gereden op de momenten voor het ongeval, en dus ook niet of hij kort voor, dan wel tijdens het ongeval de maximaal toegestane snelheid heeft overschreden. Op basis van zijn eigen verklaring en de verklaring van de getuige [naam] is het naar het oordeel van de rechtbank echter wel duidelijk dat de verdachte het zebrapad naderde met een snelheid die op of net boven de 50 kilometer per uur lag. Anders dan de verdediging stelt, vraagt de verkeerssituatie ter plaatse naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk een speciale oplettendheid. Het betreft een weg met enkele zebrapaden na elkaar, de verdachte naderde een zebrapad waarbij duidelijk zichtbaar een waarschuwingsbord was geplaatst en zijn zicht op de stoep naast dat zebrapad werd enigszins gehinderd door geparkeerde fietsen, zodat de verdachte minder goed kon zien of er voetgangers stonden die gebruik wilden gaan maken van het zebrapad. Het naderen van een zebrapad is bovendien hoe dan ook een situatie die vraagt om extra en gerichte aandacht voor andere verkeersdeelnemers; in het bijzonder voor voetgangers. De verdachte kent bovendien de situatie ter plaatse. Al deze factoren maken dat de verdachte extra alert had moeten zijn en juist op dat moment niet zijn blik van de weg had mogen afwenden, zoals hij naar zijn zeggen wel heeft gedaan, ook als dat slechts een enkel ogenblik is geweest. Zijn onoplettendheid ging zover dat hij niet heeft bemerkt dat de voetgangers gebruik wilden gaan maken van het zebrapad, en vervolgens niet heeft bemerkt dat zij zich op dat zebrapad bevonden. Bovendien had hij, gelet op de hierboven beschreven verkeerssituatie, vaart moeten minderen, ook als hij zich wel aan de maximumsnelheid heeft gehouden. De maximumsnelheid is immers niet in elke situatie de geboden snelheid.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt dat aan zijn schuld te wijten is, doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.
Letsel
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte tevens zou moeten worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde omdat het letsel van beide slachtoffers geen letsel is in de zin van artikel 6 WVW. Zij voert daartoe ten aanzien van [slachtoffer 2] aan dat niets is gebleken over de aard en de ernst van zijn letsel, over eventueel medisch ingrijpen, de duur van het herstel of de ‘tijdelijkheid’ van de ziekte of verhindering en of het herstel een termijn van vier weken heeft overschreden. Ten aanzien van het letsel van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende bekend is over het letsel en onvoldoende is gebleken van de aard en noodzaak van medisch ingrijpen om dat letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Meer specifiek heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een causaal verband tussen het voorval en de longontsteking niet uit het dossier valt af te leiden. Tenslotte zou ook van tijdelijke ziekte of tijdelijke verhindering van de dagelijkse bezigheden geen sprake kunnen zijn omdat uit het dossier niet blijkt of [slachtoffer 1] langer dan vier weken ziek of verhinderd is geweest.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het letsel van [slachtoffer 2] dat uit de medische gegevens in het dossier blijkt dat hij ten gevolge van het ongeval een mastoïdfractuur (fractuur van het slaapbeen) en een hersenschudding heeft opgelopen. Hoewel uit het dossier inderdaad niet is gebleken hoe lang het herstel van [slachtoffer 2] heeft geduurd, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de aard van het letsel dat in ieder geval sprake is geweest van tijdelijke ziekte. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een hersenschudding van welke aard dan ook hersteltijd nodig is waarin de zieke gedurende enige weken rust moet houden en dus niet de normale bezigheden kan uitoefenen. [slachtoffer 2] heeft na het ongeval twee dagen in het ziekenhuis gelegen en heeft zoals gezegd een hersenschudding opgelopen waarvan hij in de periode daarna moest herstellen. Daardoor kon hij gedurende die periode niet de dingen doen die hij normaal zou doen. De rechtbank merkt op dat de termijn van vier weken herstel die door de verdediging en de officier van justitie is aangenomen als “harde” eis voor tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden, niet als een zodanige eis blijkt uit de rechtspraak. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat ook kortere periodes van ziekte of verhindering onder omstandigheden kunnen volstaan. Dit is afhankelijk van de aard van het letsel, de (verwachte) herstelduur en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank merkt het letsel van [slachtoffer 2] , kortom, aan als letsel dat tijdelijke ziekte of verhindering van de normale bezigheden heeft veroorzaakt in de zin van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van het letsel van [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aard en de ernst van het letsel en de noodzaak van medisch ingrijpen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe dat het slachtoffer een tweejarig meisje is dat ten gevolge van het ongeval vijf dagen op de intensive care heeft gelegen met een bloeding tussen haar schedel en haar brein. Daar heeft zij vanwege haar verwondingen een buisje door haar brein gekregen om de druk te meten en heeft zij aan de beademing gelegen. Door de beademing heeft zij een longontsteking ontwikkeld. De rechtbank ziet voldoende causaal verband tussen het ongeval, de opname van het slachtoffer op de intensive care ten gevolge daarvan en het ontstaan van de longontsteking om die longontsteking aan de schuld van de verdachte te wijten. Immers blijkt uit de medische informatie in het dossier dat het letsel van het slachtoffer aanleiding was om haar aan de beademing te leggen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het professionele beoordelingsvermogen van de behandelend artsen en verder is ook niet gebleken van een andere mogelijke oorzaak van die longontsteking. Na vijf dagen is het slachtoffer overgeplaatst naar de “normale” kinderafdeling, waar zij nog eens zes dagen heeft verbleven voordat zij uit het ziekenhuis werd ontslagen. Uit het dossier volgt verder dat het slachtoffer nog altijd niet volledig is hersteld. Zij eet en slaapt slecht en gaat niet naar de opvang. Al die omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de kwalificatie van het letsel van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande is ten aanzien van beide slachtoffers naar het oordeel van de rechtbank sprake van letsel in de zin van artikel 6 WVW.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 10 mei 2024 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam]
,zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
dat hijaanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend,
- onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand kon brengen en
- geen voorrang
heeftverleend aan zich op de voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers, waardoor anderen
,te weten die voetgangers genaamd 1) [slachtoffer 1] en 2) [slachtoffer 2] ad 1) zwaar lichamelijk letsel, te weten een longontsteking en een hersen/schedel bloeding
, werd toegebrachten ad 2) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
te weten een Mastoïdfractuur en een hersenschudding,dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk
zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht om bij een veroordeling aan de verdachte een taakstraf op te leggen in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Ten aanzien van die bijkomende straf heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor het dagelijkse vervoer van en naar de dagbesteding van de dochter van zijn partner, die een ernstige beperking heeft.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte is met zijn auto op een zebrapad tegen overstekende voetgangers aangereden zonder dat hij zijn snelheid had aangepast bij het naderen van dat zebrapad en terwijl zijn blik tijdelijk niet op de weg voor hem was gericht. Deze voetgangers waren een moeder met in de kinderwagen twee jonge kinderen en een kind op de step naast haar. Het kind op de step is door de aanrijding meters door de lucht gevlogen en op de grond terecht gekomen, waar hij een slaapbeenfractuur en een hersenschudding aan heeft overgehouden. Een van de andere kinderen heeft door de klap onder andere een bloeding tussen haar brein en schedel opgelopen, waarvan zij tot op heden niet volledig is hersteld en waarvan zowel zijzelf als de rest van het gezin tot op heden de gevolgen van ondervinden. De verdachte heeft dit teweeg gebracht door onvoldoende oplettend te zijn en de verkeerssituatie ter plaatse onvoldoende in acht te nemen. Dat rekent de rechtbank hem aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 juni 2025. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat er sprake is van recidive doordat de verdachte vaker is veroordeeld voor verkeersfeiten in de vijf jaren voorafgaand aan dit feit. Voort stelt de rechtbank vast dat de verdachte ook ná het onderhavige verkeersongeval in ieder geval nog eenmaal is veroordeeld voor een snelheidsovertreding. Daaruit maakt de rechtbank op dat de verdachte niet echt van zijn eerdere ervaringen lijkt te leren. Ook dat rekent de rechtbank hem aan.
Persoon van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij sinds april 2024 een nieuwe relatie heeft. De dochter van zijn partner heeft een ernstige beperking. De verdachte moet haar meerdere malen per week naar haar dagbesteding brengen en haar weer ophalen. Daarvoor heeft hij de auto, en dus zijn rijbewijs nodig. Zijn partner kan de dochter niet vervoeren doordat zij enkel een rijbewijs voor automaten heeft, terwijl ze alleen de beschikking hebben over de handgeschakelde auto van de moeder van de verdachte. De rechtbank overweegt hierover dat het rijbewijs van de verdachte eerder ingevorderd is geweest en dat hij zelf heeft verklaard dat het vervoer van de dochter van zijn partner toen op andere wijze is geregeld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken waarom dat in de huidige situatie niet wederom mogelijk zou zijn.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat in de beschouwing betrokken de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is bij aanmerkelijke onvoorzichtigheid die heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel, zonder dat daarbij sprake was van alcoholgebruik, een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt vermeld.. De rechtbank zal, gelet op al het voorgaande, enigszins in het nadeel van de verdachte afwijken van het oriëntatiepunt.
De rechtbank zal aan de verdachte conform het oriëntatiepunt een taakstraf van 120 uur opleggen , maar zal als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 12 maanden. De rechtbank zal een deel van deze bijkomende straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank acht, alles afwegende, dus passend en geboden een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
8. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
120 (honderdtwintig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 (zestig) dagen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij
op twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. dr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. A.J. Nederhoed, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Stevers en mr. D.D. Jongen, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2025.