ECLI:NL:RBDHA:2025:12156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL25.21928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van seksuele gerichtheid en geloofwaardigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Libische nationaliteitdrager, behandeld. Eiser heeft op 12 maart 2025 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na een eerdere aanvraag die op 28 augustus 2021 was afgewezen. De minister van Asiel en Migratie heeft deze opvolgende aanvraag op 8 mei 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het asielmotief van eiser, dat gebaseerd is op zijn biseksualiteit, niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft de zaak op 27 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte het asielmotief van eiser als niet geloofwaardig heeft aangemerkt. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn seksuele gerichtheid en zijn verklaringen waren inconsistent en summier. De rechtbank wijst erop dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij zich heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnt. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun motieven en omstandigheden duidelijk en overtuigend te onderbouwen, vooral wanneer het gaat om gevoelige onderwerpen zoals seksuele gerichtheid. De rechtbank heeft ook de eerdere afwijzing van de eerste asielaanvraag in aanmerking genomen, die in rechte vaststaat, en heeft geoordeeld dat de minister op goede gronden een inreisverbod heeft opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21928

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes - de Jonge).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw. [1] Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte het asielmotief van eiser in deze opvolgende aanvraag, niet geloofwaardig geacht. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 12 maart 2025 een (opvolgende) aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 28 november 2004. De minister heeft met het bestreden besluit van 8 mei 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Aanhoudingsverzoek3. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verzocht om aanhouding van het onderzoek ter zitting, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 30 mei 2025. [3]
3.1.
De rechtbank heeft dit aanhoudingsverzoek afgewezen omdat hetgeen eiser naar voren wil brengen, gelet op de uitspraakdatum, eerder ingebracht had kunnen worden zodat de minister hier afdoende op had kunnen reageren. Daarnaast betreft de uitspraak een geschil over de beoordeling van een 15-c [4] situatie voor specifiek Benghazi, waarbij een motiveringsgebrek is geconstateerd. De rechtbank stelt vast dat een dergelijk geschilpunt hier niet aan de orde is.
Het asielrelaas
4. Onderhavige aanvraag is eisers tweede asielaanvraag in Nederland. Eisers eerste asielaanvraag dateert van 28 augustus 2021 en de afwijzing (met terugkeerbesluit) daarvan is in rechte komen vast te staan bij uitspraak van de Afdeling [5] van 13 september 2023. [6] Eiser is naar Duitsland vertrokken en daarna weer naar Nederland gekomen.
4.1.
Eiser legt aan zijn onderhavige asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is biseksueel en hij loopt daarom in zijn land van herkomst (Libië) gevaar voor behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [7]
Het bestreden besluit
5. De minister stelt dat eiser geen vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en dat hij bij terugkeer naar Libië geen risico loopt op ernstige schade.
5.1.
De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid en onder g, van de Vw in samenhang met artikel 31 van de Vw. Het bij het eerdere besluit van 30 november 2022 opgelegde terugkeerbesluit is nog steeds geldig. Aan eiser is een inreisverbod voor twee jaar opgelegd.
5.2.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Seksuele gerichtheid en hieruit voortvloeiende problemen.
De minister acht het eerste asielmotief geloofwaardig. Over het tweede asielmotief stelt de minister dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen, zodat er verder is beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Dat is niet het geval. Eiser voldoet namelijk niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c en e, van de Vw. Eisers verklaringen vormen geen samenhangend geheel. [8] Het asielmotief is namelijk laat naar voren gebracht, eiser heeft vaag en summier verklaard over zijn seksuele gerichtheid, eiser heeft wisselend en summier verklaard over het ontdekken van zijn gerichtheid en gevoelens, eiser heeft wisselend verklaard over zijn gesprekken over zijn seksuele gerichtheid, eiser heeft summier verklaard over zijn relaties en eiser heeft summier verklaard over LHBTI gemeenschappen in Nederland.
Eiser heeft in zijn zienswijze een derde asielmotief vermeld, namelijk het behoren tot een risicogroep als (toegedichte) Ghadaffi-loyalist. Dat motief is te laat ingebracht en het is bovendien niet verder geconcretiseerd of onderbouwd.
Beroepsgronden
6. Eiser heeft ter zitting de grond die ziet op het referentiekader ingetrokken. Eiser stelt dat de reden van de late inbreng van het asielmotief ‘seksuele gerichtheid’ is dat het naar voren brengen hem grote moeite kostte en angst inboezemde. Eiser heeft voor zijn leeftijd juist uitgebreid verklaard. Het kan niet van eiser worden verwacht dat hij het verband tussen de verkrachting en zijn geaardheid uitlegt. Het bestreden besluit is verder gebrekkig gemotiveerd, omdat de minister sommige punten niet langer heeft tegengeworpen, maar vervolgens zonder uitleg bij de conclusie blijft dat dit het voornemen niet verandert.
6.1.
De minister heeft het derde asielmotief ten onrechte niet uitgevraagd. De Ghadaffi-loyalisten vormen een risicogroep. Uitzetting is dan in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6.2.
Eiser stelt dat de schrijnendheid niet is getoetst en dat in de eerste aanvraag die toets ook niet heeft plaatsgevonden. De minister motiveert dat onvoldoende. In dit kader is ook onvoldoende getoetst aan artikel 31, vijfde lid, van de Vw.
6.3.
Het terugkeerbesluit kan volgens eiser geen stand kan houden, daarom kan er geen inreisverbod worden opgelegd. Tevens houdt het inreisverbod geen rekening met het opgebouwde privéleven van eiser, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hij verblijft al enige tijd in Nederland en heeft ook hier contacten gelegd.
Is sprake van een nieuw asielmotief dat de minister bij de besluitvorming had moeten betrekken?
7. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij bij terugkeer te vrezen heeft omdat hij behoort tot een risicogroep als toegedichte Ghadaffi loyalist.
7.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister desgevraagd verklaard dat het behoren tot een risicogroep een nieuw element is in de onderhavige opvolgende aanvraag. De aanvraag met dit nieuwe element is echter niet getoetst op ontvankelijkheid in de zin van artikel 30a, eerste lid aanhef en onder d, van de Vw, maar de aanvraag is op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kennelijk ongegrond verklaard.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden geen derde asielmotief in aanmerking heeft genomen. De rechtbank volgt de minister in zijn oordeel dat eiser weliswaar heeft verteld over zijn vader en zijn broer, maar ook heeft bevestigd dat het niet zijn eigen problemen zijn. De problemen waarover eiser heeft verklaard zijn niet aan hem gerelateerd en hetgeen eiser erover heeft verklaard mocht de minister onvoldoende vinden. Bovendien is het behoren tot een risicogroep al beoordeeld in de eerste asielaanvraag. Die beschikking staat in rechte vast. [9] Gelet hierop, maakt hetgeen eiser in de onderhavige procedure op dit punt heeft verklaard dat niet anders.
De geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister de biseksualiteit van eiser niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht, omdat eisers verklaringen daarover onvoldoende inzicht geven in het persoonlijke authentieke verhaal. De rechtbank licht dat hieronder toe.
8.1.
De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank kenbaar rekening gehouden met eisers leeftijd (inmiddels volwassen) en de angst en schaamte vanuit zijn culturele achtergrond. Daarbij komt dat eiser al geruime tijd in Europa verblijft, zodat de minister niet ten onrechte eisers asielmotief als laat ingebracht heeft benoemd.
8.2.
Eisers asielmotief betreft zijn seksuele gerichtheid. Het is aan eiser om zijn biseksualiteit aannemelijk te maken. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht geeft in onder meer zijn gevoelens. Zo heeft eiser de verkrachting in zijn jeugd zelf naar voren gebracht en dit als startpunt van zijn seksuele gerichtheid aangemerkt. De minister mocht dan verwachten dat eisers verklaringen meer inzicht zouden geven. Verder heeft de minister niet ten onrechte eisers verklaringen over zijn eerste relatie, zijn Palestijnse vriend en over mannen in het algemeen wisselend, summier en niet inzichtelijk mogen achten. Dat geldt bijvoorbeeld voor eisers antwoorden [10] op vragen over de startdatum van zijn relatie, waarbij hij in beroep stelt dat de minister het anders had moeten begrijpen omdat er verschillende vormen van vriendschappelijke -, liefdes - en seksuele relaties bestaan die na of naast elkaar kunnen bestaan. Wat daar ook van zij; eiser had dit in de correcties en aanvullingen dan wel in de zienswijze naar voren kunnen brengen, zodat deze stelling in beroep geen doel treft. Ook heeft de minister aan eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij summiere kennis heeft van de LHBTI-gemeenschap in Nederland. Eiser stelt namelijk daar behoefte aan te hebben en hij is al geruime tijd in Europa.
8.3.
De minister heeft bij de beoordeling betrokken dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, (onder c en) e, van de Vw. Eiser is eerder met onbekende bestemming vertrokken en door zich te onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen, heeft eiser geen blijk gegeven van de noodzaak tot internationale bescherming. Verder volgt uit informatie van Duitsland dat eiser daar bekend is onder verschillende aliassen. De minister heeft gesteld dat eisers daardoor in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd. [11] De rechtbank stelt vast dat eiser hiertegen geen beroepsgronden heeft gericht zodat die beoordeling om die reden vaststaat.
Schrijnendheid
8.4.
Ingevolge artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit toetst de minister in een eerste aanvraag [12] of er sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen (waaronder strijd met artikel 8 van het EVRM). In dit geval is er sprake van een opvolgende aanvraag zodat eisers beroepsgrond niet slaagt.
Het terugkeerbesluit en inreisverbod
8.5.
Eiser heeft op 30 november 2022 al een terugkeerbesluit gekregen. Dit terugkeerbesluit staat in rechte vast. De rechtbank is van oordeel dat de minister ook op goede gronden een inreisverbod aan eiser heeft opgelegd. Eiser heeft eerst in de gronden van beroep gesteld dat er strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, dus in de zienswijze nog niet. Aldus heeft eiser geen omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan de minister in dit geval had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaak NL25.21929.
4.Van de Kwalificatierichtlijn.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
8.Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw.
9.Zie ook 4.
10.In het gehoor opvolgende aanvraag.
11.Artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw.
12.Vgl Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:195.