In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, een Libische nationaliteitdrager, behandeld. Eiser heeft op 12 maart 2025 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, na een eerdere aanvraag die op 28 augustus 2021 was afgewezen. De minister van Asiel en Migratie heeft deze opvolgende aanvraag op 8 mei 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het asielmotief van eiser, dat gebaseerd is op zijn biseksualiteit, niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft de zaak op 27 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de minister.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte het asielmotief van eiser als niet geloofwaardig heeft aangemerkt. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn seksuele gerichtheid en zijn verklaringen waren inconsistent en summier. De rechtbank wijst erop dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij zich heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnt. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag niet ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun motieven en omstandigheden duidelijk en overtuigend te onderbouwen, vooral wanneer het gaat om gevoelige onderwerpen zoals seksuele gerichtheid. De rechtbank heeft ook de eerdere afwijzing van de eerste asielaanvraag in aanmerking genomen, die in rechte vaststaat, en heeft geoordeeld dat de minister op goede gronden een inreisverbod heeft opgelegd.