ECLI:NL:RBDHA:2025:12046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
AWB 25/7820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van nareis door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 juli 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door eisers behandeld. Eisers, bestaande uit de broer en schoonzus van de referent, hebben een aanvraag ingediend op 18 februari 2024, maar deze is afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 23 maart 2024. De minister heeft in zijn besluit van 5 maart 2025 het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat eisers niet vallen onder de categorieën die in aanmerking komen voor nareis op basis van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank erkent de schrijnende situatie in Gaza, maar stelt dat artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet de ruimte biedt om eisers onder de werkingssfeer van artikel 29, tweede lid, van de Vw te brengen. De rechtbank concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om te toetsen aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eisers krijgen geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, waardoor eisers geen griffierecht hoeven te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/7820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[naam] ,

[naam 2] ,
[naam 3] ,
[naam 4] ,
[naam 5] ,
[naam 6] ,
gezamenlijk: eisers,

[naam 7] , V-nummer: [nummer], referent,

(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van nareis bij referent. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven
.Eisers krijgen geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 18 februari 2024 de mvv-aanvraag ingediend. Referent is in Nederland en heeft op 6 februari 2025 een asielvergunning gekregen. Eisers zijn de broer en schoonzus van referent met hun vier kinderen en verblijven momenteel in Gaza.
3. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 23 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 maart 2025 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van de minister en een familielid van referent.
3.3.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Besluitvorming
4. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat eisers niet behoren tot de groep personen die een afgeleide verblijfsvergunning kunnen krijgen. De minister heeft niet beoordeeld of er reden is om eisers op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. In het bestreden besluit van 5 maart 2025 heeft de minister het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Moet de minister gebruikmaken van de inherente afwijkingsbevoegdheid?
5. Eisers voeren aan dat sprake is van zeer bijzondere en schrijnende omstandigheden, waardoor op grond van artikel 4:84 van de Awb [2] van het beleid moet worden afgeweken en aan eisers een mvv moet worden verleend. Eisers wijzen op de schrijnende situatie in Gaza. Zij zijn ernstig getroffen door de aanval van Israël. Eisers wijzen op het voedseltekort, het desastreuze geweld en de onmenselijke omstandigheden in Gaza. Daarnaast is hun persoonlijke situatie ook bijzonder. De moeder van referent en zijn broer zijn overleden, doordat zij geen medische behandeling konden krijgen. De schoonzus van referent is ook ernstig ziek, zij heeft kanker en heeft dringend behandeling nodig. Eisers hebben geen enkele toekomst in Gaza. Nederland heeft het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide (Genocideverdrag) ondertekend en met een mvv kan Nederland helpen voorkomen dat eisers hier het slachtoffer van worden.
6. De beroepsgrond slaagt niet. Het is niet in geschil dat eisers niet vallen onder de categorieën personen die in aanmerking komen voor nareis op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw [3] . Nog daargelaten dat de schrijnende situatie in Gaza niet in twijfel wordt getrokken, biedt artikel 4:84 van de Awb niet de ruimte om eisers onder de werkingssfeer van artikel 29, tweede lid, van de Vw te brengen. Daarin is immers bepaald dat de minister handelt overeenkomstig een beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De minister is daarmee niet bevoegd om af te wijken van de wettelijke bepaling zoals neergelegd in artikel 29, tweede lid, van de Vw. De minister is ten slotte ook niet verplicht om aan eisers een mvv voor nareis te verlenen op grond van het Genocideverdrag. Het ligt in dat geval op de weg van eisers om een asielaanvraag in te dienen, zodat de minister aan de hand van hun persoonlijke verklaringen een asielbeoordeling kan maken.
Moet de minister doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM [4] ?
7. Eisers voeren aan dat het onevenredig hard is dat niet is doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. Het doel van het beleid om niet aan artikel 8 van het EVRM te toetsen, is namelijk om te voorkomen dat er gratis wordt getoetst aan artikel 8 van het EVRM. De minister heeft overwogen dat eisers een reguliere aanvraag kunnen indienen, waar zij zo nodig vrijgesteld kunnen worden van de verplichting om leges te betalen. Het gevolg van dit beleid is dat het gezin onnodig procedures moet stapelen. Ook verliezen zij onnodig tijd. Het doel van het beleid (voorkomen van gratis toetsen) kan niet worden bereikt als het gezin vanwege hun erbarmelijke omstandigheden in de reguliere procedure wordt vrijgesteld van de verplichting om leges te betalen. Dat betekent volgens eisers dat de gevolgen van het beleid onevenredig hard zijn ten opzichte van de met het besluit te dienen doelen.
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk gemotiveerd heeft waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om door te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. [5] De minister heeft namelijk onder verwijzing naar het Informatiebericht (IB) 2024/7 uitgelegd dat in dit geval niet wordt doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM, omdat eisers geen gezinsleden zijn als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw. Daarnaast heeft de minister toegelicht dat hiermee voorkomen wordt dat de nareisprocedure wordt gebruikt voor andere doelen. De nareisaanvraag is bijvoorbeeld gratis, maar voor de artikel 8 EVRM aanvraag moeten leges worden betaald. De minister heeft er verder op gewezen dat een toetsing aan artikel 8 van het EVRM meer tijd en capaciteit kost. De minister wil dus voorkomen dat het doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM nadelige gevolgen heeft voor de al lange wachttijden van nareizigers. De minister heeft erop gewezen dat eisers een aparte reguliere aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM kunnen indienen. De rechtbank kan deze motivering volgen. De door eisers aangedragen omstandigheden maken niet dat dit niet van hen verwacht kan worden. Voor eisers was immers ten tijde van de aanvraag, en in ieder geval ten tijde van het primaire besluit van 23 maart 2024, al duidelijk dat zij niet vallen onder de categorieën personen die in aanmerking komen voor nareis en dat zij een aparte aanvraag op grond van artikel 8 EVRM in konden dienen. Eisers kunnen daarnaast mogelijk worden vrijgesteld van de leges en in die procedure kunnen zij dan ook alle benodigde stukken voor de toetsing aan artikel 8 van het EVRM overleggen, hetgeen niet is gedaan in de onderhavige nareisprocedure. De rechtbank begrijpt dat het indienen van een aparte reguliere aanvraag voor eisers onzekerheid met zich brengt. Een ambtshalve toetsing aan artikel 8 van het EVRM in de nareisprocedure – terwijl al op voorhand duidelijk was dat eisers niet aan de nareisvoorwaarden voldoen en referent ten tijde van de nareisaanvraag nog niet beschikte over een asielvergunning – leidt echter ook tot vertraging voor andere nareizigers die wel onder de genoemde gezinsleden vallen en mogelijk ook in schrijnende omstandigheden verkeren. Daar komt bij dat op voorhand niet kan worden gezegd dat een besluit op een reguliere aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM langer duurt dan een besluit in de onderhavige procedure, waardoor ook die omstandigheid niet leidt tot de conclusie dat in de nareisprocedure moet worden doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het niet ambtshalve doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM in dit geval niet leidt tot een onevenredige situatie.
Verzoek tot naturalisatie
9. Eisers doen een verzoek tot (versnelde) naturalisatie en zij stellen dat hun situatie vergelijkbaar is met die van [naam 8] , die zich versneld mocht laten naturaliseren. Eisers lopen immers ook een groot gevaar in Gaza. Eisers verzoeken hun aanvraag via dezelfde procedure te behandelen of om de aanvraag door te sturen naar de juiste personen. Het is aan de minister om hierin behulpzaam te zijn.
10. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat zij openheid vragen over de procedure die [naam 8] heeft gevolgd in het kader van zijn (versnelde) naturalisatieproces, zodat eisers die procedure ook kunnen volgen. Zij hebben verklaard geen beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft overwogen dat de situatie van [naam 8] anders was, omdat hij al een lopende naturalisatie aanvraag had en die alleen is versneld. Ook heeft de minister gewezen op informatie waaruit blijkt dat [naam 8] Nederlandse familie had, Nederlands sprak en meerdere malen familie in Nederland heeft bezocht. Het betoog van eisers dat hun naturalisatieverzoek op dezelfde manier behandeld zou moeten worden, slaagt daarmee niet. Het is bovendien ook voor eisers mogelijk om een naturalisatieverzoek in te dienen via de gebruikelijke procedure.
Dwangsommen en ingebrekestellingen
11. Op de zitting is ten slotte gebleken dat de overweging in het besluit dat ingebrekestellingen zouden zijn ingediend, een kennelijke verschrijving is geweest. De ingebrekestellingen zijn ingediend in de asielprocedure van referent. In die procedure is in het asielbesluit al overwogen dat er geen bestuurlijke dwangsom uitgekeerd zal worden. Hiermee heeft de kennelijke verschrijving in het bestreden besluit geen rechtsgevolgen en leidt dat niet tot een gebrek in het besluit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op: 8 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.Zie hierover de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4804.