In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 juli 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door eisers behandeld. Eisers, bestaande uit de broer en schoonzus van de referent, hebben een aanvraag ingediend op 18 februari 2024, maar deze is afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 23 maart 2024. De minister heeft in zijn besluit van 5 maart 2025 het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat eisers niet vallen onder de categorieën die in aanmerking komen voor nareis op basis van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank erkent de schrijnende situatie in Gaza, maar stelt dat artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet de ruimte biedt om eisers onder de werkingssfeer van artikel 29, tweede lid, van de Vw te brengen. De rechtbank concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om te toetsen aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eisers krijgen geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, waardoor eisers geen griffierecht hoeven te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.