ECLI:NL:RBDHA:2025:11969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
NL25.20270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met opgelegde dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister van Asiel en Migratie op haar asielaanvraag. Eiseres had eerder al een procedure aangespannen, waarbij de rechtbank had bepaald dat de minister binnen acht weken een besluit moest nemen. De rechtbank had ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. In deze tweede procedure stelde eiseres dat de minister niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 10 november 2022. De rechtbank oordeelde dat de minister niet binnen de opgelegde termijn had beslist en dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was. De rechtbank legde de minister een nieuwe beslistermijn van vier weken op, rekening houdend met het langdurige tijdsverloop. Indien de minister niet binnen deze termijn beslist, moet zij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20270

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),

mede namens de minderjarige:[naam],

geboren op [geboortedatum],
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL24.33629) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest binnen een termijn van acht weken alsnog een besluit nemen op de asielaanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, zij een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over het tweede beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 10 november 2022.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moet eiser de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat zij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraak van 16 december 2024 heeft de rechtbank de minister een beslistermijn opgelegd van acht weken. De minister heeft niet binnen deze termijn een besluit op de aanvraag genomen.
4. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [5]
6. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [6] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Als uitgangspunt geldt dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. In dit geval is echter sprake van langdurig tijdsverloop. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 december 2024 ook een beslistermijn van acht weken opgelegd aan de minister. Zij komt daarom tot het oordeel dat de minister binnen vier weken een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. De minister kan binnen deze termijn op zorgvuldig wijze een besluit nemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat deze termijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort is. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
7. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [7]
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, thans met een maximum van € 15.000,-. [8]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister vier weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiseres een dwangsom verschuldigd.
10. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen vier weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.