ECLI:NL:RBDHA:2025:11900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
NL25.19040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielverzoek en schadevergoeding bij onrechtmatige vreemdelingen detentie

In deze zaak heeft eiseres op 30 maart 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 17 april 2025 is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres is vervolgens in grensdetentie geplaatst. Na het indienen van beroep heeft de minister het besluit op 28 mei 2025 ingetrokken, maar eiseres heeft haar beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 3 juni 2025 behandeld. Eiseres stelt dat de intrekking van het besluit betekent dat de detentie onrechtmatig was en vraagt om schadevergoeding voor de periode van detentie. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep, omdat de intrekking van het besluit haar procesbelang heeft doen vervallen. De rechtbank benadrukt dat de bewaringsrechter exclusief bevoegd is voor het toekennen van schadevergoeding voor onrechtmatige detentie. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door de bestuurlijke besluitvorming, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19040 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

1. Eiseres heeft op 30 maart 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond in verband met artikel 30b, eerste lid en aanhef, onder sub c, d en e van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
Eiseres heeft op 24 april 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Verweerder heeft op 28 mei 2025 het bestreden besluit ingetrokken. Eiseres heeft het beroep gehandhaafd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres heeft naar aanleiding van haar asielaanvraag op 30 maart 2025 diezelfde dag een vrijheidsontnemende maatregel [1] (hierna: grensdetentie) opgelegd gekregen als gevolg van het toepassen van de grensprocedure door verweerder. Bij besluit van 17 april 2025 is de asielaanvraag van eiseres afgewezen. Nadat eiseres hiertegen beroep had ingesteld, heeft verweerder op 28 mei 2025 het besluit ingetrokken vanwege een geconstateerd motiveringsgebrek. Verweerder heeft op zitting uitgelegd dat ten onrechte de Zuid-Afrikaanse nationaliteit aan eiseres is tegengeworpen. Eiseres heeft het beroep gehandhaafd en heeft een verzoek gedaan tot schadevergoeding voor de gehele periode die zij achteraf bezien ten onrechte in grensdetentie heeft gezeten.
Wat vindt eiseres?
2.1.
Eiseres voert het volgende aan. Met de intrekking van het bestreden besluit is dat besluit daarmee onrechtmatig en had verweerder eiseres achteraf bezien niet in grensdetentie mogen plaatsen, maar moeten opnemen in de verlengde asielprocedure. Eiseres heeft dan ook recht op schadevergoeding vanaf aanvang van de grensdetentie, te weten 30 maart 2025, dan wel vanaf de datum van het ingetrokken bestreden besluit, te weten 17 april 2025 tot en met 8 mei 2025. De bewaringsrechter heeft bij uitspraak van 15 mei 2025 in de zaak met zaaknummer NL25.19307 onherroepelijk geoordeeld dat de bewaring tot dan toe rechtmatig was. Het onderzoek in die zaak werd gesloten op 8 mei 2025. De dragende overweging in die zaak was dat er een besluit op de asielaanvraag was genomen en dat dit besluit hangende het beroep rechtmatig wordt geacht. De intrekking van het bestreden besluit betekent dat dit besluit onrechtmatig was. Voor de periode na 8 mei 2025 zal eiseres een vervolgberoep indienen bij de rechtbank.
2.2.
Het vervolgberoep is inmiddels aanhangig bij de rechtbank onder het zaaknummer NL25.24620.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bewaringsrechter exclusief bevoegd is voor het toekennen van een schadevergoeding voor onrechtmatige detentie, zodat voor een dergelijk verzoek in deze procedure geen plaats is. Daarnaast staat in rechte vast dat eiseres tot en met 8 mei 2025 rechtmatig in detentie heeft gezeten. De vraag of eiseres een rechtsingang heeft om schadevergoeding te krijgen voor onrechtmatige detentie, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [2] van 20 mei 2025 [3] en 14 april 2025. [4] In de onderhavige zaak kan het ingetrokken asielbesluit van 17 april 2025 daarom niet aangemerkt worden als schadeveroorzakend besluit en ontbreekt daardoor aan de zijde van eiseres procesbelang bij het handhaven van het beroep. Verder is verweerder van oordeel dat een bepaalde periode van grensdetentie voor rekening en risico van eiseres komt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid beroep
4. De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van het bestreden besluit in beginsel tot gevolg heeft dat het belang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep is komen te vervallen. Met de intrekking van het bestreden besluit is namelijk bereikt wat eiseres met het instellen van haar beroep wilde bereiken. Het vaststellen van schade ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming kan echter procesbelang opleveren. Hiervoor is wel nodig dat eiseres tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat de gestelde schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. [5]
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet ontvankelijk is in het beroep. Hieronder legt de rechtbank dit uit.
5.1.
Verweerder wijst er terecht op dat het toekennen van schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit tot het opleggen van vreemdelingendetentie een bijzondere en exclusieve bevoegdheid is van de bewaringsrechter. [6] In dit geval heeft eiseres, zo begrijpt de rechtbank althans uit de toelichting van eiseres ter zitting, schade geleden nu uit het intrekken van de asielbeschikking blijkt dat deze onrechtmatig was, waardoor het besluit tot het toepassen van de grensprocedure en de daarmee samenhangende grensdetentie achteraf bezien onrechtmatig is geweest. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Grensdetentie is mogelijk als een vreemdeling aan de grens een asielwens heeft geuit, er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die grensdetentie onevenredig bezwarend maken en wanneer vermoedelijk zal worden besloten tot kennelijke niet-ontvankelijkheid, kennelijke ongegrondheid of buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag. Is dit laatste niet (langer) het geval dan wordt de grensdetentie opgeheven (artikel 3.109b, derde lid, Vb).
5.3.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de asielrechter op grond van artikel 8:88, eerste lid, sub b, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 72a van de Vw 2000 wel mag oordelen over een verzoek tot vergoeding van schade die beweerdelijk is veroorzaakt door de achteraf ten onrechte genomen beslissing tot voortzetting van de grensprocedure en de daarmee samenhangende grensdetentie waarover reeds onherroepelijk is beslist. De rechtbank verwijst hiervoor naar het oordeel van deze rechtbank van 14 april 2025. [7] In deze zaak is geoordeeld dat verweerder achteraf bezien uit de door verzoeker in die zaak tijdens het gehoor afgelegde verklaringen had kunnen en moeten opmaken dat verzoekers aanvraag redelijkerwijs niet zou kunnen worden afgewezen als kennelijk ongegrond en dat daarom geen grondslag bestond voor voortzetting van de grensprocedure en daarmee het voortduren van de grensdetentie. De rechtbank heeft daarom een schadevergoeding toegekend vanaf twee dagen na het gehoor en verder over de periode waarover door de bewaringsrechter reeds onherroepelijk was beslist.
5.4.
Het volgen van het standpunt van verweerder zou betekenen dat de mogelijkheid voor een vreemdeling om schade vergoed te krijgen die geleden is als gevolg van het achteraf ten onrechte toepassen van de grensprocedure (en de daarmee samenhangende grensdetentie), afhankelijk zou zijn van de min of meer toevallige omstandigheid of al een rechterlijk oordeel is gegeven over (het voortduren van) de grensdetentie. In voornoemde zaak was over de eerste periode van de grensdetentie immers al onherroepelijk geoordeeld door de bewaringsrechter. Zoals volgt uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 14 mei 2012 [8] , zou het volgen van het standpunt van verweerder zich niet verhouden tot de artikelen 5 en 13 van het EVRM [9] omdat naar het oordeel van de rechtbank voor de vreemdeling steeds de mogelijkheid moet bestaan om de door hem geleden schade vergoed te krijgen als gevolg van achteraf bezien onrechtmatig ondergane (grens)detentie. Een korte periode vanaf de aanvraag kan verweerder in zijn algemeenheid niet worden verweten, nu verweerder enige tijd mag worden gegund om een beslissing te nemen ten aanzien van het voortduren van de grensprocedure en de daarmee samenhangende grensdetentie.
5.5.
Om echter een verzoek tot schadevergoeding zoals voornoemd te kunnen doen bij de asielrechter, is zoals in r.o. 4 overwogen wel eerst nodig dat eiseres tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat de gestelde schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. Hiervan is echter op dit moment geen sprake.
5.6.
In de uitspraak van 14 april 2025 was immers al door de rechtbank in het beroep tegen de afgewezen asielaanvraag vastgesteld dat verweerder ten onrechte op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b de aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen. Met het vervallen van deze grond werd niet meer voldaan aan de voorwaarde van artikel 3.109b, derde lid Vb, zodat op grond daarvan kon worden geoordeeld dat eiser in die zaak achteraf ten onrechte in grensdetentie was gezet. In de onderhavige zaak staat echter niet vast dat verweerder ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, nu het bestreden besluit is ingetrokken en er nog geen nieuw besluit ligt. Evenmin staat vast dat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit de asielaanvraag niet alsnog kan afwijzen als kennelijk ongegrond, nu de ingetrokken asielbeschikking was afgewezen als kennelijk ongegrond om drie redenen en verweerder tijdens de zitting tot op heden enkel een motiveringsgebrek heeft gezien in slechts één van die redenen. Eiseres is daarom niet-ontvankelijk in het beroep.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte kosten nu het bestreden besluit is ingetrokken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907,- per punt, wegingsfactor 1). Dit bedrag dient te worden betaald aan de gemachtigde van eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Vw.
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4606.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2322.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.