ECLI:NL:RBDHA:2025:11892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
11623641 RP VERZ 25-50246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging opzegging leer-/arbeidsovereenkomst en loondoorbetaling na onterecht beëindigen door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de rechtsgeldigheid van de ontbindende voorwaarde in de leer-/arbeidsovereenkomst tussen [Partij A] en [partij B]. De kantonrechter oordeelt dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is ingeroepen, omdat [partij B] invloed heeft uitgeoefend op het intreden van deze voorwaarde. Dit leidt tot de conclusie dat de leer-/arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd en dat de opzegging door [partij B] in strijd is met artikel 7:671 BW. De kantonrechter wijst de verzoeken van [Partij A] toe, waaronder de vernietiging van de opzegging en de verklaring dat de leer-/arbeidsovereenkomst voortduurt. Tevens wordt [partij B] veroordeeld tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling, en moet [partij B] actief meewerken aan de diplomering van [Partij A]. Het tegenverzoek van [partij B] om de leer-/arbeidsovereenkomst te ontbinden wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter concludeert dat de leer-/arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht is en dat [Partij A] recht heeft op haar loon en andere emolumenten.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
br/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11623641 \ RP VERZ 25-50246
Beschikking van 30 juni 2025
in de zaak van
[Partij A],
te Leiden,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [Partij A] ,
gemachtigde: mr. M.C. Wetting,
procederend op basis van een toevoeging met kenmerk: [kenmerk],
tegen
[partij B] B.V.,
te Leidschendam,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: mr. E. Robalo.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of de ontbindende voorwaarde uit de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is ingeroepen. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat [partij B] invloed heeft uitgeoefend op het intreden van de ontbindende voorwaarde. Dit heeft als gevolg dat de leer-/arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd en dat [partij B] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. De door [Partij A] verzochte vernietiging van de opzegging wordt daarom toegewezen, net zoals de verzochte verklaring voor recht dat haar leer-/arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt.
De kantonrechter veroordeelt [partij B] daarnaast tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling en bepaalt dat [partij B] actief dient mee te werken aan de diplomering van [Partij A] . Het tegenverzoek van [partij B] om de leer-/arbeidsovereenkomst met [Partij A] te ontbinden wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen en artikel 12.7 van de praktijkovereenkomst geen redelijke grond is voor ontbinding zoals bedoeld in artikel 7:699 lid 3 BW. De kantonrechter zal [Partij A] ook niet veroordelen tot terugbetaling van haar opleidingskosten, nu de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen nog voortduurt.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [Partij A] van 31 maart 2025 met bijlages 1 tot en met 33,
  • het verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek van 23 mei 2025 met bijlages 1 tot en met 19,
  • het bericht van [partij B] van 27 mei 2025 met aanvullende bijlages 20 tot en met 31,
  • het bericht van [Partij A] van 30 mei 2025 met aanvullende bijlage 34,
  • het bericht van [partij B] van 1 juni 2025 met aanvullende bijlage 33,
  • het bericht van [partij B] van 1 juni 2025 met aanvullende bijlage 32.
2.2.
Op 2 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van [Partij A] heeft ook spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Vervolgens is de uitspraak van deze beschikking bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[Partij A] is voor de uitvoering van het praktijkgedeelte van haar opleiding tot kraamverzorgende aan de [schoolnaam] per 9 november 2023 als leerling-kraamverzorgende in dienst getreden van [partij B] op basis van een leer-/arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met 8 juni 2024 als einddatum. Deze leer-/arbeidsovereenkomst is daarna verlengd en heeft in ieder geval tot 7 januari 2025 voortgeduurd.
3.2.
Op de overeenkomst is de CAO voor de Kraamzorg (hierna: de cao) van toepassing.
3.3.
Naast de leer-/arbeidsovereenkomst heeft [Partij A] met [partij B] en de [schoolnaam] een praktijkovereenkomst gesloten. De praktijkovereenkomst liep oorspronkelijk tot 30 november 2024, maar is later verlengd tot 31 januari 2025.
3.4.
In artikel 12 van de praktijkovereenkomst staat voor zover hier relevant het volgende opgenomen:
“De overeenkomst eindigt:
7. Indien één der partijen op grond van zwaarwegende omstandigheden beëindiging van deze overeenkomst noodzakelijk acht en in redelijkheid niet verlangd kan worden dat de overeenkomst te laten voortduren.”
3.5.
Op 28 januari 2025 heeft [Partij A] zich ziek gemeld vanwege burn-outklachten die te maken hebben met haar persoonlijke omstandigheden en thuissituatie.
3.6.
Op 29 januari 2025 heeft [partij B] een brief aan [Partij A] gestuurd. In deze brief schrijft [partij B] onder meer dat de leer-/arbeidsovereenkomst op 6 januari 2025 is verlopen en dat het dienstverband van [Partij A] daarom per direct is geëindigd. Naar aanleiding van deze brief heeft op 30 januari 2025 tussen [Partij A] en [partij B] een gesprek plaatsgevonden. Na afloop daarvan heeft [Partij A] aan [partij B] geschreven dat zij niet akkoord gaat met het einde van haar dienstverband, omdat haar leer-/arbeidsovereenkomst eind 2024 is verlengd en zij ook na 6 januari 2025 nog werkzaamheden voor [partij B] heeft verricht.
3.7.
Bij brief van 5 februari 2025 heeft [partij B] vervolgens het volgende aan [Partij A] geschreven:
“Zoals bij u bekend bestaat er tussen u en [partij B] een leer-/arbeidsovereenkomst. Dit leer-/arbeidsovereenkomst eindigt conform artikel 4, onder andere in geval de praktijkovereenkomst (schoolovereenkomst) niet langer geldig is.
De praktijkovereenkomst (schoolovereenkomst) is per 1-2-2025 beëindigd. Hiermee eindigt de leer-/arbeidsovereenkomst tussen u en [partij B] , van rechtswege per diezelfde datum. Uw laatste werkdag is derhalve 31-1-2025.
Wij hebben u tijdens ons gesprek dd. 29-1-2025 geïnformeerd over de beëindiging van de overeenkomst. Met deze brief bevestigen wij dit gesprek en het einde van het dienstverband.”
3.8.
[Partij A] heeft op 6 februari 2025 een gesprek gehad met de [schoolnaam] . In dit gesprek heeft de [schoolnaam] aan [Partij A] laten weten dat zij voor het behalen van haar diploma nog twee formulieren (formulier 1 en 2) moet inleveren en dat er nog een KOP-gesprek (een eindgesprek) moet plaatsvinden.
3.9.
Op 27 februari 2025 heeft de [schoolnaam] aan [Partij A] laten weten dat zij formulier 2 alsnog van [partij B] heeft ontvangen.
3.10.
Per e-mail van 6 maart 2025 heeft de [schoolnaam] aan [Partij A] geschreven dat haar examendossier grotendeels op orde is, maar dat [Partij A] op dit moment een onvoldoende heeft voor het KOP-gesprek en dat formulier 1 ontbreekt. Zij adviseert [Partij A] daarnaast de examencommissie om een extra herkansingsmogelijkheid te verzoeken, om zo haar opleiding alsnog te kunnen afronden.
3.11.
Nadat [Partij A] de examencommissie op 10 maart 2025 om een extra herkansingsmogelijk heeft verzocht, heeft de examencommissie op 14 maart 2025 aan [Partij A] geschreven dat dit akkoord is, mits [Partij A] op eigen initiatief en binnen drie maanden overstapt naar een ander leerbedrijf, daar nog bij minimaal drie gezinnen meeloopt en verlenging van de opleiding aanvraagt en de daarmee gepaard gaande kosten betaalt.
3.12.
Op 18 maart 2025 heeft (de gemachtigde van) [Partij A] aan de examencommissie geschreven dat [Partij A] geen reden ziet voor een overstap naar een ander leerbedrijf, nu zij de opleiding in feite heeft afgerond en enkel formulier 1 nog moet worden ingediend en het KOP-gesprek nog moet plaatsvinden. De examencommissie heeft daar op 26 maart 2025 als volgt op gereageerd:
“Wij kunnen op basis van deze opleidingseisen niet zonder onderbouwing en samenwerking vanuit het leerbedrijf een Eind KOP gesprek voeren. Het leerbedrijf heeft te kennen gegeven de leerarbeidsovereenkomst met uw client te hebben beëindigd.
Als opleider hebben wij navraag gedaan bij het leerbedrijf op basis waarvan zij hebben besloten om uw cliënte niet te laten afstuderen. Het leerbedrijf heeft ons laten weten dat er onvoldoende vertrouwen is of uw cliënte in staat is om bij een volledige zorg (minimaal 6/8 dagen) een gezin zelfstandig te begeleiden en de juiste observaties uit te voeren. Als opleider kunnen wij dit oordeel/besluit van het leerbedrijf niet negeren.”
4. Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
4.1.
[Partij A] verzoekt de kantonrechter (verkort en anders weergegeven):
als voorlopige voorziening:
1. [partij B] voor de duur van het geding te veroordelen tot betaling van haar salaris van € 1.022,44 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, 7,7% eindejaarsuitkering en overige emolumenten vanaf 30 januari 2025 tot aan het moment waarop de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
primair:
2. de opzegging van haar leer-/arbeidsovereenkomst te vernietigen dan wel voor recht te verklaren dat haar leer-/arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en nog steeds voortduurt,
3. [partij B] te veroordelen tot betaling van haar loon vanaf 30 januari 2025 van € 1.022,44 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, 7,7% eindejaarsuitkering en overige emolumenten tot aan de dag dat de leer-/arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, en te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
4. haar, zodra zij weer arbeidsgeschikt is, toe te laten tot de bedongen arbeid, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag,
subsidiair:
5. [partij B] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 496,72 dan wel € 526,47,
6. [partij B] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 31.133,16 bruto dan wel € 20.378,49 bruto dan wel € 13.970,79 bruto,
7. [partij B] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 1.108,54 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en 7,7% eindejaarsuitkering,
primair en subsidiair:
8. te bepalen dat [partij B] actief dient mee te werken aan haar diplomering, inhoudende dat [partij B] binnen zeven dagen na afgifte van de beschikking het ondertekende formulier 1 aan [Partij A] verstrekt en binnen diezelfde termijn contact opneemt met de [schoolnaam] om het KOP-gesprek in te plannen, waarbij [partij B] haar negatieve beoordeling over [Partij A] intrekt, en de kosten voor een verlenging van de praktijkovereenkomst op zich neemt,
9. [partij B] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK,
10. [partij B] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[Partij A] legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. [partij B] stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de leer-/arbeidsovereenkomst van [Partij A] per 6 januari 2025 van rechtswege is geëindigd, aangezien [Partij A] rond 6 januari 2025 daarover niets heeft vernomen en ook daarna haar gebruikelijke werkzaamheden is blijven verrichten. Bovendien is de leer-/arbeidsovereenkomst van [Partij A] in november 2024 verlengd tot 7 januari 2026, hoewel [Partij A] niet over het getekende exemplaar van de verlenging beschikt.
Van het geldig intreden van een ontbindende voorwaarde en daarmee een beëindiging van rechtswege per 1 februari 2025 is ook geen sprake. Een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst is namelijk niet rechtsgeldig wanneer de werkgever invloed kan uitoefenen op de vervulling daarvan, zoals in deze zaak is gebeurd. [partij B] heeft stelselmatig nagelaten om de voor de diplomering benodigde formulieren tijdig te verstrekken en heeft daarnaast het eindgesprek meermaals verzet. Daarbij komt dat de leer-/arbeidsovereenkomst na het einde van de praktijkovereenkomst op 31 januari 2025 niet inhoudsloos is geworden, omdat er nog steeds mogelijkheden voor [Partij A] zijn om haar opleiding af te ronden en de praktijkovereenkomst nogmaals kan worden verlengd. Uit dit alles volgt dat de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig is beëindigd en nog steeds voortduurt. Als gevolg hiervan heeft [Partij A] recht op loondoorbetaling en wedertewerkstelling. Voor zover de leer-/arbeidsovereenkomst wel is geëindigd, geldt dat dit op initiatief van [partij B] is gebeurd zonder dat sprake is van verwijtbaar handelen door [Partij A] , waardoor [Partij A] recht heeft op een transitievergoeding. Zij vraagt daarnaast om een billijke vergoeding, omdat [partij B] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door haar dienstverband tijdens ziekte rauwelijks te beëindigen, haar niet te wijzen op de gevolgen van de ontbindende voorwaarde en invloed uit te oefenen op de vervulling van die ontbindende voorwaarde. [Partij A] vraagt daarnaast om een gefixeerde schadevergoeding, omdat [partij B] bij het beëindigen van haar dienstverband de geldende opzegtermijn niet in acht heeft genomen.
4.3.
[partij B] vraagt de kantonrechter [Partij A] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel de verzoeken van [Partij A] af te wijzen. [partij B] voert samengevat aan dat zij zich realiseerde dat [Partij A] niet aan de opleidingsvereisten zou voldoen en dat zij daarom heeft besloten om de praktijkovereenkomst niet te verlengen. Als gevolg hiervan is de praktijkovereenkomst van rechtswege per 1 februari 2025 geëindigd en is daarmee op die datum ook de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een einde gekomen. [partij B] betwist daarnaast dat zij invloed heeft gehad op het intreden van de ontbindende voorwaarde. Het was volgens haar aan [Partij A] om tijdig de voor de diplomering benodigde formulieren aan de [schoolnaam] te verstrekken. Omdat [Partij A] dit niet heeft gedaan en de duur van de praktijkovereenkomst was verstreken, heeft de [schoolnaam] besloten dat [Partij A] niet aan de voorwaarden voor diplomering voldeed. [partij B] heeft daarnaast een tegenverzoek gedaan. Voor zover wordt geoordeeld dat de leer-/arbeidsovereenkomst nog voortduurt, verzoekt [partij B] dat deze overeenkomst zonder toekenning van een transitievergoeding wordt ontbonden primair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en subsidiair op grond van artikel 12.7 van de praktijkovereenkomst en dat [Partij A] de opleidingskosten aan haar moet terugbetalen.

5.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

in het verzoek
De ontbindende voorwaarde is niet rechtsgeldig ingeroepen
5.1.
Omdat [partij B] heeft toegelicht dat haar bericht van 29 januari 2025 waarin staat dat de leer-/arbeidsovereenkomst per 6 januari 2025 is beëindigd door [partij B] is vervangen door haar bericht van 5 februari 2025, gaat het in deze zaak voornamelijk om de vraag of de leer-/arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 1 februari 2025. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en legt dit als volgt uit.
5.2.
[partij B] heeft een beroep gedaan op de ontbindende voorwaarde die partijen in artikel 4 lid 1 van de leer-/arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen en die voor zover hier relevant als volgt luidt: “
De leer/arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege, indien de praktijkovereenkomst (schoolovereenkomst) niet meer geldig is.
5.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een rechtsgeldige ontbindende voorwaarde wordt vooropgesteld dat de voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming van de werknemer, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, meebrengt dat de geldigheid van een ontbindende vooraarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat wettelijk stelsel is te verenigen, zal niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Van geval tot geval moet worden bezien of een voorwaarde als hiervoor is bedoeld is te verenigen met dat wettelijk stelsel. Daarbij komt het mede aan op de aard, inhoud en context van die voorwaarde. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat stelsel is te verenigen, zal niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Een ontbindende voorwaarde dient daarnaast voldoende objectief en duidelijk bepaalbaar te zijn en is niet rechtsgeldig als de werkgever invloed heeft gehad op het intreden van de voorwaarde (Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348).
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de ontbindende voorwaarde uit artikel 4 lid 1 van de leer-/arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig ingeroepen, omdat [partij B] invloed heeft uitgeoefend op het intreden daarvan. Hoewel zowel [Partij A] als de [schoolnaam] niet de wens hadden om de praktijkovereenkomst te beëindigen, heeft [partij B] hiertoe eenzijdig besloten omdat zij “
kwam tot de realisatie dat [Partij A] wederom niet aan de opleidingsvereisten zou voldoen.” Niet gebleken is dat de [schoolnaam] dit oordeel van [partij B] deelde en betrokken is geweest bij het inroepen van de ontbindende voorwaarde. De enkele stelling van [partij B] dat de praktijkovereenkomst afliep en dat [Partij A] nog niet alle voor haar diplomering benodigde formulieren aan de [schoolnaam] had verstrekt en het KOP-gesprek nog niet had gevoerd, is onvoldoende in het licht van de gemotiveerde stelling van [Partij A] dat zij [partij B] meermaals tevergeefs heeft gevraagd om formulier 1 te accorderen en naar de [schoolnaam] op sturen en dat het KOP-gesprek al was ingepland, maar meermaals door [partij B] is verzet. Uit de omstandigheid dat de [schoolnaam] een herkansingsmogelijkheid en een verlenging van de praktijkovereenkomst aan [Partij A] heeft aangeboden, volgt daarnaast dat het ontbreken van de formulieren en het KOP-gesprek voor de [schoolnaam] op dit moment geen reden is om de praktijkovereenkomst met [Partij A] definitief te beëindigen.
5.5.
[partij B] heeft ook invloed uitgeoefend op het intreden van de ontbindende voorwaarde door aan de [schoolnaam] te melden dat zij geen positieve beoordeling over [Partij A] wilde afgeven. Uit het bericht van de [schoolnaam] aan [Partij A] van 26 maart 2025 volgt dat er bij [partij B] onvoldoende vertrouwen bestaat of [Partij A] in staat is om bij een volledige zorg (minimaal 6/8 dagen) een gezin zelf te begeleiden en de juiste observaties uit te voeren en dat de [schoolnaam] dit oordeel van [partij B] niet kan negeren. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken volgt echter niet waar dit gebrek aan vertrouwen bij [partij B] op is gebaseerd, dat [partij B] [Partij A] daarover heeft gewaarschuwd en dat [partij B] de [schoolnaam] daar eerder van op de hoogte heeft gesteld.
5.6.
Omdat hierboven is geoordeeld dat [partij B] invloed heeft uitgeoefend op het intreden van de ontbindende voorwaarde en daarop heeft aangestuurd, is haar beroep daarop niet rechtsgeldig. Dat heeft als gevolg dat de leer-/arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd. [partij B] heeft de leer-/arbeidsovereenkomst dan ook in strijd met het wettelijke ontslagstelsel doen eindigen per 1 februari 2025. Deze opzegging is in strijd met artikel 7:671 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat dit is gedaan zonder schriftelijke instemming van [Partij A] en geen sprake is van een situatie waarin die toestemming niet is vereist. De door [Partij A] verzochte vernietiging van de opzegging wordt daarom toegewezen, net zoals de verzochte verklaring voor recht dat haar leer-/arbeidsovereenkomst nog steeds voortduurt. De subsidiaire verzoeken van [Partij A] tot toekenning van de transitievergoeding, billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding behoeven daarom geen bespreking meer.
[Partij A] heeft recht op loondoorbetaling
5.7.
[Partij A] heeft recht op loon, omdat de opzegging wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst dus voortduurt. Tegen de hoogte van het door [Partij A] verzochte bedrag aan loon heeft [partij B] geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter [partij B] zal veroordelen om vanaf 1 februari 2025 een bedrag van € 1.022,44 bruto per vier weken aan [Partij A] te betalen, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, 7,7% eindejaarsuitkering en overige emolumenten. Omdat [partij B] te laat is met het betalen (van een gedeelte) hiervan, is zij ook de wettelijke verhoging aan [Partij A] verschuldigd. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de maximale wettelijke verhoging van 50% te matigen. De verzochte wettelijke rente hierover is ook toewijsbaar.
[partij B] dient [Partij A] weer toe te laten tot het werk
5.8.
De door [Partij A] verzochte wedertewerkstelling zal worden toegewezen. Nu de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat, heeft [Partij A] recht en belang om haar werkzaamheden (zodra zij weer arbeidsgeschikt is) zo spoedig mogelijk op te pakken. De verzochte dwangsom zal worden gemaximeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
[partij B] dient mee te werken aan de diplomering van [Partij A]
5.9.
Het verzoek van [Partij A] om te bepalen dat [partij B] dient mee te werken aan haar diplomering is toewijsbaar, in die zin dat de kantonrechter zal bepalen dat [partij B] binnen zeven dagen na afgifte van de beschikking formulier 1 aan [Partij A] dient te verstrekken en binnen diezelfde termijn contact dient op te nemen met de [schoolnaam] om een KOP-gesprek in te plannen. De kantonrechter zal aan deze veroordeling geen dwangsom verbinden, nu [Partij A] dit verzoek slechts in het lichaam van haar verzoekschrift heeft gedaan en niet in het petitum heeft opgenomen. De kantonrechter kan niet bepalen dat [partij B] haar negatieve beoordeling over [Partij A] moet intrekken en dat de [schoolnaam] de eventuele met de verlenging gepaard gaande kosten bij [partij B] in rekening dient te brengen. Dit gedeelte van het verzoek van [Partij A] wordt dan ook afgewezen.
[partij B] hoeft de buitengerechtelijke incassokosten niet te vergoeden
5.10.
[Partij A] verzoekt vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [Partij A] heeft echter onvoldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en welke kosten daarvoor zijn gemaakt. De verzochte vergoeding wordt daarom afgewezen.
De verzochte voorlopige voorziening wordt afgewezen
5.11.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen voor de duur van procedure. Deze procedure is echter al geëindigd doordat een beslissing wordt genomen op het verzoek van [Partij A] . Dit volgt uit artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
[partij B] moet de proceskosten betalen
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [partij B] , omdat [partij B] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [Partij A] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing. De vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.
in het tegenverzoek
De leer-/arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden
5.13.
Omdat de opzegging van de leer-/arbeidsovereenkomst wordt vernietigd, moet op het verzoek van [partij B] om de leer-/arbeidsovereenkomst te ontbinden worden beslist. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In artikel 7:699 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is limitatief bepaald wat een redelijke grond is. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:699 lid 1 BW).
5.14.
[partij B] legt aan haar ontbindingsverzoek primair ten grondslag dat de leer-/arbeidsovereenkomst met [Partij A] dient te eindigen omdat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen (artikel 7:669 lid 3 sub g BW). De kantonrechter zal de verzochte ontbinding op deze grond afwijzen, nu geen sprake is van een voldragen grond. [partij B] heeft niet onderbouwd waarom tussen partijen sprake is van een zodanig ernstige en duurzame verstoorde arbeidsrelatie, dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de leer-/arbeidsovereenkomst met [Partij A] te laten voortduren. Daarbij komt dat de verstoring het gevolg is van het handelen van [partij B] zelf en dat door haar geen pogingen zijn gedaan om de verhoudingen tussen partijen weer te herstellen.
5.15.
[partij B] legt aan haar ontbindingsverzoek subsidiair artikel 12.7 van de praktijkovereenkomst ten grondslag, waarin staat dat de overeenkomst tussen partijen eindigt indien een van de partijen op grond van zwaarwegende omstandigheden de beëindiging van deze overeenkomst noodzakelijk acht en in redelijkheid niet kan worden verlangd de overeenkomst te laten voortduren. De door [partij B] verzochte ontbinding zal ook op deze grond worden afgewezen, nu artikel 12.7 van de praktijkovereenkomst geen redelijke grond is voor ontbinding zoals bedoeld in artikel 7:699 lid 3 BW. De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden.
[Partij A] hoeft de opleidingskosten niet terug te betalen
5.16.
[partij B] verzoekt dat [Partij A] een bedrag van € 8.000,00 aan opleidingskosten aan haar terugbetaald. Dit verzoek wordt afgewezen, nu de leer-/arbeidsovereenkomst tussen partijen nog voortduurt.
[partij B] moet de proceskosten betalen
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van [partij B] , omdat [partij B] ongelijk krijgt. Omdat het tegenverzoek van [partij B] echter volledig voortvloeit uit haar verweer tegen het verzoek van [Partij A] , gaat de kantonrechter er vanuit dat [Partij A] voor deze procedure geen extra kosten heeft gemaakt. De proceskosten van [Partij A] worden in het tegenverzoek daarom vastgesteld op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
op het verzoek
6.1.
vernietigt de door [partij B] gegeven opzegging van 1 februari 2025 van de leer-/arbeidsovereenkomst en verklaart voor recht dat de leer-/arbeidsovereenkomst tussen [Partij A] en [partij B] niet is geëindigd en nog voortduurt,
6.2.
veroordeelt [partij B] tot betaling aan [Partij A] van haar loon vanaf 1 februari 2025 van € 1.022,44 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, 7,7% eindejaarsuitkering en overige emolumenten, en te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente daarover zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van gehele betaling,
6.3.
veroordeelt [partij B] om [Partij A] (zodra zij weer arbeidsgeschikt is) toe te laten tot de bedongen arbeid, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00,
6.4.
bepaalt dat [partij B] actief dient mee te werken aan de diplomering van [Partij A] , inhoudende dat [partij B] binnen zeven dagen na afgifte van deze beschikking het ondertekende formulier 1 aan [Partij A] verstrekt en binnen diezelfde termijn contact opneemt met de [schoolnaam] om een KOP-gesprek in te plannen,
6.5.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders verzochte af,
op het tegenverzoek
6.8.
wijst de tegenverzoeken af,
6.9.
veroordeelt [partij B] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [Partij A] vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr.drs. S.L.M. Staals en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.