ECLI:NL:RBDHA:2025:1188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
09/050630-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne en heroïne met gebruik van EncroChat-berichten

Op 3 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het voorhanden hebben van ruim 40 kilogram cocaïne en het treffen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne en heroïne. De zaak is behandeld in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van verdovende middelen. De rechtbank heeft het bewijs voornamelijk ontleend aan EncroChat-berichten, die door de verdachte zijn verzonden en ontvangen. De verdachte heeft tijdens de zittingen gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de EncroChat-berichten bruikbaar zijn voor het bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de handel in cocaïne en heroïne, en dat hij samen met anderen handelingen heeft verricht die gericht waren op het voorbereiden van deze handel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat ook in de strafmaat is meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/050630-21
Datum uitspraak: 3 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte 2],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] (Marokko),
BRP-adres: [adres] , [postcode] ’ [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 juni 2021, 31 augustus 2021 (alle pro forma) en 20 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. F.A.M. Engels naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, immers heeft verdachte:
- de aan- en/of verkoopprijs van een of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne gevraagd en/of verstrekt en/of uitgewisseld en/of
- een of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne te koop gevraagd en/of aangeboden en/of
- inlichtingen gevraagd en/of verstrekt over de herkomst en/of kwaliteit van een of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en/of
- inlichtingen gevraagd en/of verstrekt over de beschikbaarheid van een of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en/of
- inlichtingen en/of aanwijzingen gegeven voor de aflevering van een of meer hoeveelheden cocaïne
en/of
zich of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft verdachte:
-
de aan- en/of verkoopprijs van een of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne gevraagd en/of verstrekt en/of uitgewisseld en/of
- een of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne te koop gevraagd en/of aangeboden en/of
- inlichtingen gevraagd en/of verstrekt over de herkomst en/of kwaliteit van een of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en/of
- inlichtingen gevraagd en/of verstrekt over de beschikbaarheid van een of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en/of
- inlichtingen en/of aanwijzingen gegeven voor de aflevering van een of meer hoeveelheden cocaïne
en/of
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden haf om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft verdachte:
- een PGP-telefoon voorhanden gehad;
2
hij op of omstreeks 24 maart 2020 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 40 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Verweren over het EncroChat-bewijs
Voor zover de rechtbank kan opmaken uit het pleidooi van de raadsvrouw, is bepleit dat de geïntercepteerde berichten uit EncroChat moeten worden uitgesloten van het bewijs, aangezien:
I. de geïntercepteerde berichten incompleet zijn, waardoor de verdediging niet in staat is geweest om het bewijsmateriaal te toetsen en effectief verweer te voeren aan de hand van de ‘volledige dataset’, en
II. er sprake is van een schending van de notificatieplicht uit de EU-richtlijn 2014/14.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden onherstelbare vormverzuimen opleveren, waardoor het recht op een eerlijk proces, artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het recht op een effective remedy, artikel 13 EVRM zijn geschonden.
3.4.2.
Beslissingen over de gevoerde verweren EncroChat-bewijs
Uitsluiting van de EncroChat-berichten van het bewijs vanwege het ontbreken van de volledige dataset?
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om hiertoe over te gaan. De raadsvrouw is voldoende in staat gesteld om de verdediging naar behoren te voeren. Zij heeft immers voor de inhoudelijke behandeling de volledige set met (EncroChat-)data van de aan de verdachte toegeschreven accounts op 1 september 2023 van het Openbaar Ministerie via een link ontvangen. De raadsvrouw heeft haar conclusies ter zake naar voren kunnen brengen; ook heeft zij de berichten die voor het dossier zijn geselecteerd kunnen plaatsen in de context van andere berichten. De rechtbank ziet dan ook niet in dat de raadsvrouw in zoverre onvoldoende in staat is geweest om verweren te voeren.
Uitsluiting van de EncroChat-berichten van het bewijs vanwege de schending van de notificatieplicht uit de EU-richtlijn 2014/14?
De rechtbank is van oordeel dat zowel de interceptie door Frankrijk van
EncroChat-berichten als de overdracht daarvan aan de Nederlandse autoriteiten volledig werd beheerst door de tussen Frankrijk en Nederland gesloten JIT-overeenkomst. De rechtbank is daarom, mede gelet op artikel 3 van de richtlijn Europees onderzoeksbevel (EOB-richtlijn) en punt 8 van de daarbij horende considerans, van oordeel dat de EOB-richtlijn noch het recent daarover gewezen arrest van het van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 april 2024 in de zaak van M.N. (nr. C670/22; ECLI:EU:C:2024:372) van toepassing is op de onderhavige zaak, althans voor zover het gaat om de serverdata en de telefoondata van EncroChat-toestellen die zich op het moment van onderschepping in Nederland bevonden.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank anders wat betreft de live onderschepte telefoondata van EncroChat-toestellen die zich op dat moment in andere landen dan Nederland bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank was Frankrijk op grond van artikel 20 van de EU-rechtshulpovereenkomst en artikel 31 van Richtlijn 2014/41/EU en mede gelet op het meergenoemde arrest van het HvJEU verplicht om die landen (vooraf, tijdens of in ieder geval nadien) te notificeren over de onderschepping van die telefoondata. De rechtbank is echter van oordeel dat zij, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan moet uitgaan dat het onderzoek door de Franse autoriteiten ook op dat punt rechtmatig is verricht. In elk geval is niet aangevoerd of gebleken dat in Frankrijk onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek op dit punt niet in overeenstemming met de rechtsregels is verricht. Aan een verdere toetsing op dit punt komt de rechtbank daarom niet toe.
Conclusie
Alle verweren worden verworpen. De rechtbank acht de EncroChat-berichten bruikbaar voor het bewijs.
3.4.3.
Gebruiker versleutelde communicatiedienst
De verdachte heeft verklaard dat hij nimmer een SkyECC-account, dan wel een versleutelde telefoon met een soortgelijke applicatie tot zijn beschikking heeft gehad. Echter is op 12 juni 2020 bij een doorzoeking van de woning van de verdachte op de slaapkamer een iPhone SE aangetroffen. In de display van deze telefoon stonden twee witkleurige balkjes met daarin de tekst: “ECC app”, met daarnaast een blauwkleurig logo met daaronder de tekst: “Encrypted message received”. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dan ook ongeloofwaardig en verwerpt het verweer dat hij in het geheel niet bekend was met de SkyECC-applicatie, dan wel een soortgelijke applicatie.
De identificatie van de EncroChat-accounts ‘ [accountnaam 1] ’ en ‘ [accountnaam 2] ’
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-berichten die zijn verzonden tussen verschillende accounts. Er wordt gebruik gemaakt van een nickname eindigend op @encrochat.com. De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is of de verdachte, te identificeren is als de gebruiker van de hem toegeschreven accounts. In het dossier is de verdachte geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChats-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . De verdediging heeft dit betwist.
EncroChat-account [accountnaam 1]
De gebruiker van het EncroChat-account ‘ [accountnaam 1] ’ maakte gebruik van een
PGP-telefoontoestel met IMEI-nummer [nummer] . Om de identiteit van de gebruiker van het EncroChat-account te achterhalen, is een IMSI-catcher ingezet. Er is driemaal een scan uitgevoerd op drie verschillende adressen. Deze adressen zijn alle in verband te brengen met de verdachte. Uit alle drie de scans kwam hetzelfde IMEI-nummer [nummer] naar voren, waaruit de rechtbank concludeert dat de gebruiker van account [accountnaam 1] zich op die momenten bevond op deze drie adressen. Op het moment dat de scan is uitgevoerd bij de [straatnaam 1] in Rotterdam, heeft het observatieteam – aan de hand van een door het tactisch team ter beschikking gestelde foto – bovendien geconstateerd dat de verdachte daar aanwezig was. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de observanten zich hebben vergist in de identiteit van de verdachte.
Daar komt bij dat het EncroChat-account [accountnaam 1] door andere gebruikers was opgeslagen onder de namen: ‘ [accountnaam 3] ’ en ’ [accountnaam 1] / [accountnaam 4] ’. Deze namen komen overeen met de voornaam en de woonplaats van de verdachte. Door andere gebruikers is het account opgeslagen als ‘ [accountnaam 5] ’ en ‘ [accountnaam 5] ’. Uit een foto in de politiesystemen blijkt dat de verdachte kaal was. Dat heeft de rechtbank ook kunnen vaststellen op de zitting. Een andere gebruiker heeft het account opgeslagen onder de naam: ‘ [accountnaam 6] ’. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volgt dat hij regelmatig bezoeker was van het [bedrijfsnaam] in Den Haag. De verdachte is ook aangehouden in dat café. Uit de bewijsmiddelen kan verder worden afgeleid dat de verdachte zich in het café bevond in ruimtes die niet voor het publiek toegankelijk waren en hij zich meermalen tijdens de coronapandemie in het café bevond. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er aanwijzingen aanwezig zijn dat de verdachte geen reguliere bezoeker was van [bedrijfsnaam]
, maar nauw betrokken was bij dat café. Dit alles maakt het aannemelijk dat de naam ‘ [accountnaam 6] ’ naar de verdachte wijst.
Verder acht de rechtbank de inhoud van de chatgesprekken van belang bij de beoordeling van de identiteit van de gebruiker. In een chatgesprek van 31 maart 2020 blijkt dat [accountnaam 1] een bericht heeft gestuurd aan gebruiker [accountnaam 7] : ‘Kan je die blok bij mij ophalen, [straatnaam 2] ’. Gebleken is dat de [straatnaam 2] zich bevindt direct achter de woning van de verdachte. Daarnaast is in een gesprek van 29 maart 2020 door [accountnaam 1] aan [accountnaam 8] gestuurd ‘Nee was [accountnaam 9] ’. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hem kort daarvoor op 10 maart 2020 toegang is verleend tot [accountnaam 9] .
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte de gebruiker van het
EncroChat-account ‘ [accountnaam 1] ’ was.
EncroChat-account [accountnaam 2]
In EncroChat-gesprekken op 28 mei 2020 en 29 mei 2020 stelt de gebruiker van account [accountnaam 2] zichzelf voor als ‘ [accountnaam 10] ’, ‘ [accountnaam 5] [accountnaam 6] den haag’ en ‘ [accountnaam 5] den haag’. De rechtbank overweegt dat deze namen overeenkomen met de hiervoor genoemde accountnamen, die naar de verdachte verwijzen. Verder is uit het EncroChat-gesprek op 8 juni 2020 met [naam] op te maken dat [accountnaam 1] is overgestapt naar de gebruikersnaam [accountnaam 2] , waarbij nogmaals de naam ‘ [accountnaam 5] ’ wordt genoemd.
De rechtbank stelt vast dat gezien al het bovenstaande de verdachte ook de gebruiker van het Encrochat account ‘ [accountnaam 2] ’ was.
Conclusie
Gelet op voorgaande bevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van de EncroChat-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . De rechtbank zal in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten die zijn verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het de verdachte is geweest die deze berichten heeft verzonden.
3.4.4.
De inhoud van de EncroChat-gesprekken
Ten aanzien van feit 1 (voorbereiding handel in harddrugs)
De raadsvrouw heeft bepleit dat uit de EncroChat-gesprekken onvoldoende wettig en overtuigend bewijs naar voren komt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte als gebruiker van de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] in de periode van 22 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 via EncroChat gesprekken heeft gevoerd met andere EncroChat-gebruikers over de handel in cocaïne (genoemd boli, bolli en collo) en heroïne (genoemd donker bruin). De verdachte heeft het met zijn tegencontacten over de beschikbaarheid, kwaliteit en prijzen van cocaïne en heroïne, alsmede over het leveren van cocaïne en heroïne. Tevens worden er foto’s gestuurd en ontvangen van blokken, die qua uiterlijk, in de context van de gesprekken, naar het oordeel van de rechtbank blokken cocaïne en heroïne moeten zijn geweest. Ook worden in de chatgesprekken regelmatig afkortingen en versluierde taal gebruikt die duiden op verdovende middelen, kwaliteitsaanduidingen voor verdovende middelen, de herkomst van verdovende middelen en de prijzen van verdovende middelen. De politie heeft duiding gegeven aan de verschillende termen en begrippen die in de chatgesprekken zijn gebruikt. De rechtbank volgt die uitleg van de politie, ook omdat deze duiding past bij de context van de gevoerde gesprekken en de samenhang tussen chatberichten en afbeeldingen die bij sommige chatberichten zijn verstuurd.
De rechtbank is gelet op de inhoud van deze chats van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het plegen van de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de handel in verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 2 (bezit 40 kg cocaïne)
De raadsvrouw heeft bepleit dat er voor het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen geen wettig en overtuigend bewijs is, aangezien een vereiste rapportage ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gebruiker ‘[accountnaam 11]’ op 24 maart 2020 via EncroChat aan de verdachte foto’s heeft gestuurd van blokken met een witte poedervormige substantie en een kenmerkende stempel. Bij de foto’s stuurde hij dat het in totaal 40 stuks zijn, waarna de kwaliteit werd besproken. De verdachte berichtte: ”Wat hard is kunnen we laten, zacht terug geven”. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden opgemaakt dat ‘[accountnaam 11]’ en de verdachte samen daadwerkelijk de beschikking hadden over de blokken. Enkele uren na dit gesprek werd gesproken over het verhandelen van ‘boli en collo’ aan [accountnaam 12] en [accountnaam 13]. Tevens werd besproken welke prijs geschreven moet worden, waarbij de verdachte aangeeft ‘27,5 gwn’. De rechtbank gaat er van uit dat met dit laatste € 27.500,- wordt bedoeld, conform de marktprijs voor een kilo cocaïne.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inhoud van de bewijsmiddelen voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat het ten laste gelegde voorhanden hebben van cocaïne kan worden bewezen.
3.4.5.
Medeplegen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de chats blijkt dat de verdachte met meerdere personen drugsgerelateerde gesprekken heeft gevoerd waarin concrete informatie is uitgewisseld over onder meer beschikbaarheid, hoeveelheden, prijzen en transport van verdovende middelen. Gelet daarop was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en deze tegencontacten, en daarmee van medeplegen.
3.4.6.
Conclusie
Alles overwegend komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van de ten laste legende feiten.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op meer tijdstip(pen) in de periode van 21 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en verstrekken, van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen, en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen,
en
zich of een of meer anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feit(en) hebben getracht te verschaffen, immers heeft verdachte:
- de aan- en verkoopprijs van meer hoeveelheden cocaïne gevraagd en verstrekt en uitgewisseld en
- meer hoeveelheden cocaïne te koop gevraagd en aangeboden en
- inlichtingen gevraagd en verstrekt over de herkomst en kwaliteit van een of meer hoeveelheden cocaïne en
- inlichtingen gevraagd en verstrekt over de beschikbaarheid van een of meer hoeveelheden cocaïne en heroïne en
- inlichtingen en aanwijzingen gegeven voor de aflevering van een of meer hoeveelheden cocaïne
en
voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft verdachte:
- een PGP-telefoon voorhanden gehad;
2
hij op 24 maart 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verstrekt en aanwezig heeft gehad, ongeveer 40 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om een andere straf op te leggen dan aan de medeverdachte is opgelegd, met wie procesafspraken zijn gemaakt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er – behoudens de hoger-beroepsprocedure – met de procesafspraken beperkte tijdswinst is geboekt, de redelijke termijn is overschreden en de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor opiumdelicten. Daarnaast is verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte huisvesting en werk heeft en zich tevens aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
De verdediging heeft verder verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien de strafbare feiten dateren van vijf jaren geleden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ruim 40 kilogram cocaïne en aan het treffen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne en heroïne. De verdachte communiceerde doelbewust met een
EncroChat-telefoon (een handelwijze die vooral in het criminele circuit wordt gebruikt). Daarmee wisselde hij chats uit waarin veelvuldig gesproken werd over de koop en verkoop van cocaïne en heroïne, in grote hoeveelheden en met een forse waarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen, en dan met name harddrugs, een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding hiervan. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij voorbij is gegaan aan de belangen van de samenleving en zich heeft laten leiden door eigen financieel gewin. Op deze ernstige feiten kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 18 december 2024, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee.
Redelijke termijn
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tevens gelet op het feit dat de verdachte het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de op zijn redelijkheid te toetsen termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 22 februari 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Hij kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 3 februari 2025. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen de verdachte had moeten worden berecht met in totaal twee jaren is overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal de rechtbank dit compenseren door vermindering van de op te leggen straf met tien procent.
Motivering straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor de handel in harddrugs bij hoeveelheden van meer dan 20 kilo, geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 50 maanden of meer en, wanneer de handel in deze hoeveelheden in georganiseerd verband plaatsvindt, een gevangenisstraf van 72 maanden of meer. Nu het hier gaat om voorbereidingshandelingen, zal de rechtbank als uitgangspunt nemen de helft van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, dus 36 maanden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 40 kilogram harddrugs. De oriëntatiepunten gaan bij het aanwezig hebben van meer dan 20 kilogram harddrugs in georganiseerd verband uit van een gevangenisstraf van meer dan 48 maanden.
Het uitgangspunt ten aanzien van beide feiten zou dan op 84 maanden komen. Omdat deels sprake is van samenloop, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden passend bij de bewezen verklaarde feiten.
Rekening houdend met de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank deze straf met zes maanden matigen, tot een gevangenisstraf voor de duur
54 maanden,met aftrek van de tijd die is doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
Aansluiting bij de strafeis in de zaak van de medeverdachte met wie procesafspraken zijn gemaakt, acht de rechtbank niet aan de orde. De verdachte heeft deze procesafspraken immers niet gemaakt en ook is bij de verdachte, anders dan bij de medeverdachte, geen sprake van een recente eerdere veroordeling waarmee rekening moet worden gehouden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
Bij bevel van 1 september 2021 heeft de raadkamer van de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst met ingang van 1 september 2021 tot het moment dat in deze zaak einduitspraak wordt gedaan door de rechtbank. De verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. De belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte, en met name het terugdringen van het herhalingsgevaar, wegen naar het oordeel van de rechtbank zwaar. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte niet zal opheffen. De schorsing van de voorlopige hechtenis eindigt van rechtswege op de datum van deze uitspraak.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis (ingevolge de schorsingsbeslissing van 31 augustus 2021) met ingang van heden eindigt;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G647703, Apple).
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. H.M. Braam, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2025.