6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ruim 40 kilogram cocaïne en aan het treffen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne en heroïne. De verdachte communiceerde doelbewust met een
EncroChat-telefoon (een handelwijze die vooral in het criminele circuit wordt gebruikt). Daarmee wisselde hij chats uit waarin veelvuldig gesproken werd over de koop en verkoop van cocaïne en heroïne, in grote hoeveelheden en met een forse waarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen, en dan met name harddrugs, een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding hiervan. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij voorbij is gegaan aan de belangen van de samenleving en zich heeft laten leiden door eigen financieel gewin. Op deze ernstige feiten kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 18 december 2024, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee.
Redelijke termijn
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tevens gelet op het feit dat de verdachte het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de op zijn redelijkheid te toetsen termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 22 februari 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Hij kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 3 februari 2025. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen de verdachte had moeten worden berecht met in totaal twee jaren is overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal de rechtbank dit compenseren door vermindering van de op te leggen straf met tien procent.
Motivering straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor de handel in harddrugs bij hoeveelheden van meer dan 20 kilo, geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 50 maanden of meer en, wanneer de handel in deze hoeveelheden in georganiseerd verband plaatsvindt, een gevangenisstraf van 72 maanden of meer. Nu het hier gaat om voorbereidingshandelingen, zal de rechtbank als uitgangspunt nemen de helft van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, dus 36 maanden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 40 kilogram harddrugs. De oriëntatiepunten gaan bij het aanwezig hebben van meer dan 20 kilogram harddrugs in georganiseerd verband uit van een gevangenisstraf van meer dan 48 maanden.
Het uitgangspunt ten aanzien van beide feiten zou dan op 84 maanden komen. Omdat deels sprake is van samenloop, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden passend bij de bewezen verklaarde feiten.
Rekening houdend met de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank deze straf met zes maanden matigen, tot een gevangenisstraf voor de duur
54 maanden,met aftrek van de tijd die is doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
Aansluiting bij de strafeis in de zaak van de medeverdachte met wie procesafspraken zijn gemaakt, acht de rechtbank niet aan de orde. De verdachte heeft deze procesafspraken immers niet gemaakt en ook is bij de verdachte, anders dan bij de medeverdachte, geen sprake van een recente eerdere veroordeling waarmee rekening moet worden gehouden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
Bij bevel van 1 september 2021 heeft de raadkamer van de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst met ingang van 1 september 2021 tot het moment dat in deze zaak einduitspraak wordt gedaan door de rechtbank. De verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. De belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte, en met name het terugdringen van het herhalingsgevaar, wegen naar het oordeel van de rechtbank zwaar. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte niet zal opheffen. De schorsing van de voorlopige hechtenis eindigt van rechtswege op de datum van deze uitspraak.