ECLI:NL:RBDHA:2025:1180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.52246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, een Gambiaanse nationaliteit hebbende persoon. De maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit of nationaliteit van eiser vast te stellen. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 7 januari 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, die onder andere stelden dat er geen onttrekkingsrisico was en dat zijn identiteit en nationaliteit bekend waren, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de minister de zware gronden voor de maatregel van bewaring terecht had aangevoerd. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend en de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier S.N. Lekatompessij, en werd openbaar gemaakt op 14 januari 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.52246
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Jamal Abdilahi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1979] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de zware gronden onder 3a, 3b, 3c, 3d en 3i en de lichte gronden onder 4a, 4b, 4c, 4d en 4e betwist. De minister heeft ter zitting medegedeeld dat zij de zware grond onder 3i en de lichte grond onder 4e niet handhaaft.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat eiser op 30 december 2024 zijn achtste asielaanvraag heeft ingediend. De beroepsgronden van eiser houden – kort samengevat onder meer in – dat er geen sprake is van onttrekkingsrisico, dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland niet met onbekende bestemming is vertrokken, zich nooit aan het toezicht heeft onttrokken, dat zijn identiteit en nationaliteit bekend zijn, dat als gevolg van tijdsverloop niet meer aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij Nederland niet rechtmatig is ingereisd en dat het terugkeerbesluit niet aan eiser kan worden tegengeworpen omdat er een asielprocedure loopt. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting niet heeft gemotiveerd waarom de vaste jurisprudentie van de Afdeling dat voor het opleggen van de zware gronden enkel is vereist dat die feitelijk juist zijn en geen nadere toelichting hoeft te worden gegeven, niet moet worden gevolgd.
5. De rechtbank stelt voorts vast dat (de huidige gemachtigde van) eiser soortgelijke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de zware gronden 3a, 3b en 3c en de lichte grond 4c zoals vermeld in de aan hem op 9 juli 2023 opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Deze rechtbank heeft het beroep van eiser tegen die maatregel in de uitspraak van 26 juli 2023 ongegrond verklaard.1 De huidige gemachtigde van eiser heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak (de Afdeling) hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft voornoemde uitspraak van de rechtbank op 20 september 2023 bevestigd.2 Voorts stelt de rechtbank vast dat de verblijfsrechtelijke situatie van eiser ondanks dat hij thans op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in bewaring is gesteld – sinds voornoemde uitspraak van de Afdeling niet is gewijzigd.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a, 3b, 3c en de lichte grond 4c aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Gezien hetgeen hiervoor in r.o. 5 is overwogen volstaat de rechtbank met een verwijzing naar r.o. 5 tot en met 6 van de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank die in rechte vaststaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.