ECLI:NL:RBDHA:2025:11746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
09-324189-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarig veroordeeld voor medeplegen poging tot ontploffing met explosief

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing. De zaak werd behandeld op tegenspraak en vond plaats in de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken. De verdachte werd beschuldigd van het plaatsen van een explosief bij een woning in Alphen aan den Rijn op 10 oktober 2024, samen met een medeverdachte. Tijdens de zittingen op 16 en 20 juni 2025 werd het bewijs besproken, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De officier van justitie stelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, met uitzondering van de levensgevaar- en zwaar lichamelijk letselcomponenten. De verdediging pleitte voor vrijspraak, onder andere omdat de verdachte niet kon worden herkend op de camerabeelden en er geen nauwe samenwerking met de medeverdachte kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot ontploffing, maar sprak de verdachte vrij van de levensgevaarcomponent. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 120 dagen, met een voorwaardelijk gedeelte van 23 dagen en een taakstraf van 40 uren. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij daadwerkelijk schade hadden geleden door het feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-324189-24
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 16 juni 2025 en 20 juni 2025 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. E.J. Huisman en de advocaat van de verdachte is mr. M.J.R. Roethof. De verdachte is op de terechtzitting van 20 juni 2025 verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in/bij een woning gelegen aan de [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woning(en) en/of zich in die woning en/of aangrenzende woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in deze woning en/of aangrenzende woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en) en/of een of meer perso(o)n(en) die zich in de directe omgeving/nabijheid van die woning bevonden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet
- een tas bij de voordeur heeft geplaatst inhoudende een explosief, althans een ontvlambaar en/of ontplofbaar en/of brandbaar voorwerp en/of vloeistof en/of
- ( vervolgens) heeft getracht het voorwerp in de betreffende tas middels een draad en/of aansteker tot ontploffing te brengen, althans in aanraking te brengen met open vuur,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van de bestanddelen levensgevaar en/of het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat de verdachte de gebruiker was van het Snapchataccount b2stayactive, dat de camerabeelden onduidelijk en donker zijn en dat er op die beelden onvoldoende duidelijke specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien zijn om een herkenning van de verdachte op te kunnen baseren.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, aangezien op basis van de camerabeelden niet aangenomen kan worden dat de verdachte betrokken was bij uitvoeringshandelingen en voorts niet kan worden vastgesteld dat het vermeende explosief dat gepoogd werd voor de woning tot ontploffing te brengen hetzelfde explosief is als het explosief dat is aangetroffen in de rugzak van de verdachte.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er niet kan worden uitgesloten dat het een absoluut ondeugdelijke poging betrof, omdat de samenstelling van het vermeende explosief dat is neergelegd voor de woning niet is vastgesteld.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
Bewijsoverwegingen
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 10 oktober 2024 omstreeks 22.30 uur zijn in Alphen aan den Rijn twee personen aangehouden, de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Tijdens zijn aanhouding droeg de verdachte donkere kleding met grote gele vlakken, donkere schoenen met witte zolen en een zwarte rugtas. In de rugzak van de verdachte werden een explosief en een wit elektriciteitsdraad aangetroffen. In de broekzak van de verdachte werd een batterij aangetroffen. Volgens de verdachte kon met die batterij het explosief worden aangemaakt.
Uit het rapport van het NFI en de verklaring van de deskundige van het NFI ter zitting, komt het volgende naar voren. Het explosief woog 586 gram (bruto), bleek flitspoeder te bevatten en was deugdelijk tot ontploffing te brengen. Opvallend aan het explosief was dat er een uitstulping aan de rand van het pakket zat, precies op de plek waar normaliter een elektriciteitssnoer uit het pakket zou steken.
Uit de camerabeelden van de woning aan de [adres 2] volgt dat er eerder die avond rond 20:30 uur twee personen in de buurt van de voordeur zijn geweest. Deze personen zijn door de politie herkend als de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . De politie heeft de verdachte herkend aan de kleding en de tas die hij droeg. De vorm van de gele vlakken op de kleding van de verdachte kwam overeen met de vorm van de vlakken op de kleding van de persoon die op de beelden te zien was. Tevens was op sommige momenten op de beelden de kleur van die vlakken – geel – te zien. Op die camerabeelden was voorts te zien dat persoon 1 – door de politie herkend als medeverdachte [medeverdachte 1] – naar de voordeur van de woning liep, iets leek neer te leggen en wegrende. Op de beelden was op dat moment te horen dat er werd gezegd: “hij gaat ploffen”. Persoon 2 – door de politie herkend als [de verdachte] – stond enkele meters naast de tuin van de woning en maakte een beweging alsof hij aan een touw trok. Op de beelden is verder te horen “gewoon voor die deur ploffen bitch”. Persoon 2 liep vervolgens naar de voordeur en bukte ter hoogte van de voordeur. Bij een persoon die enkele meters van de voordeur stond lichtte iets op. Hierna leek het er op dat persoon 2 iets op bij de voordeur opraapte. Hij draaide zich vervolgens om en rende weg.
Op 10 oktober 2024 tussen 20:24 uur en 21:49 uur onderhield [snapchataccount 1] Snapchatcontact met onder andere [snapchataccount 2] . Uit die berichten maakt de rechtbank op dat er door [snapchataccount 2] druk wordt gezet op [snapchataccount 1] om het te fixen, dat er een draad is los gegaan, dat het pakket niet op de grond maar in de brievenbus moet en dat alles moet worden meegenomen als het niet lukt en dat ze vooral niet opgepakt mogen worden met het pakket. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte geen eigen telefoon bij zich had maar dat de verdachte degene was die berichten met de telefoon van [medeverdachte 1] via het account [snapchataccount 1] naar [snapchataccount 2] stuurde.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat hij in ieder geval samen met de verdachte was gedurende de periode tussen 20:24 en 21:49 uur op 10 oktober 2024.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte degene is geweest die samen met medeverdachte [medeverdachte 1] rond 20:30 uur bij de woning aan de [adres 2] te Alphen aan de Rijn is geweest. De camerabeelden zijn naar het oordeel van de rechtbank van voldoende kwaliteit om te kunnen waarnemen dat de jas die de verdachte die avond droeg overeenkomsten vertoont met de jas die de persoon op de camerabeelden – door de politie aangeduid als persoon 2 – droeg. Anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht, betreft de jas die de verdachte bij zijn aanhouding droeg, een jas met onderscheidende kenmerken, te weten opvallende gele vlakken. Die vlakken zijn ook zichtbaar op de camerabeelden en daarop is ook te zien dat deze vlakken geel zijn. Bovendien droeg de persoon op de camerabeelden een rugzak en droeg ook de verdachte bij zijn aanhouding een rugzak. Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij die avond met de verdachte was en zijn er op de camerabeelden maar twee personen te zien.
Op de camerabeelden is verder te zien dat de verdachte en de medeverdachte iets bij de voordeur van de woning aan de [adres 2] leggen, wat vastzit aan, wat lijkt, een wit draad. Ook is te horen dat wordt gezegd: “hij gaat ploffen” en “gewoon voor die deur ploffen bitch”, hetgeen duidt op de aanwezigheid van een explosief. Uit de Snapchatberichten volgt dat de draad los ging. In de rugzak van de verdachte is een opgerold los wit draad aangetroffen. In het pakket in diezelfde rugzak met daarin het explosief zat een uitstulpsel, waarin volgens de deskundige van het NFI normaliter een elektriciteitssnoer wordt aangebracht.
De rechtbank acht, gelet hierop, bewezen dat hetgeen bij de voordeur is gelegd, het explosief was dat in de rugzak van de verdachte is aangetroffen. Overigens biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de door de verdediging gesuggereerde aanwezigheid van een tweede pakket.
Uit het voorgaande volgt ook dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat een ander ( [snapchataccount 2] ) er voor heeft gezorgd dat zij het explosief bij zich hadden, zij door die ander werden aangestuurd en aangespoord en dat die ander bepaalde wanneer ze er mee moesten ophouden. Zowel tijdens de voorbereiding – het verstrekken van het pakket – als tijdens de uitvoering – het aansturen – was de samenwerking dusdanig dat naar het oordeel van de rechtbank ook gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [snapchataccount 2] , de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Te duchten levensgevaar voor en/of zwaar lichamelijk letsel voor personen
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. De verdachte wordt van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Op de zitting heeft de deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut verklaard dat een explosief met flitspoeder zoals aangetroffen onder de verdachte dodelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken. Als dit explosief ontploft, ontstaat er een krachtige drukgolf die ervoor kan zorgen dat een voordeur of een raam fragmenteert en dat er fragmenten van die voordeur en glas uit het raam als projectielen de woning in worden gedrukt die, als die een persoon raken, dodelijk en/of zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Daarnaast kan door het geluid van de ontploffing gehoorschade ontstaan, die blijvend kan zijn.
Om de gevaarzetting in deze zaak vast te stellen, is van belang te weten op welke afstand van de voordeur en de ramen het explosief precies was geplaatst, in welke richting het explosief zou ontploffen, uit welk materiaal de voordeur was opgebouwd, wat er zich achter de voordeur bevond en of er wel of geen gordijnen voor de ramen hingen. Tevens is van belang om vast te stellen op welke plek in de woning zich precies personen bevonden om vast te kunnen stellen of zij door rondvliegende projectielen geraakt zouden kunnen worden, dan wel dat zij zich op een dusdanige afstand van het explosief bevonden dat zij blijvende gehoorschade zouden kunnen oplopen. Nu dit alles op basis van het dossier niet duidelijk is, kan niet worden vastgesteld dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in of in de nabijheid van die woning te duchten was.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen, met uitzondering van het te duchten levensgevaar en het gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor personen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 10 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen bij een woning gelegen aan de [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woning(en) en/of zich in die woning en/of aangrenzende woning(en) bevindende goederen, te duchten was, met dat opzet
- bij de voordeur heeft geplaatst een explosief, en
- ( vervolgens) heeft getracht het voorwerp middels een draad en aansteker tot ontploffing te brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 23 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals door de jeugdreclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie vordert dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – bij bewezenverklaring – er een lagere straf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Er moet rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die kwetsbaar en beïnvloedbaar is. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat een geheel voorwaardelijke straf opgelegd moet worden, conform het advies van de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft samen met een ander een explosief geplaatst bij een woning. Hij en zijn medeverdachte werden via Snapchat door een ander aangestuurd. Het was de bedoeling om het explosief tot ontploffing te brengen. Dat dit niet gelukt is, komt enkel doordat de draad losraakte en is niet te danken aan het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte.
Het explosief bevatte een grote hoeveelheid flitspoeder. De deskundige van het NFI heeft ter zitting verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat het explosief in de rugzak van de verdachte tot ontploffing had kunnen komen. In dat geval had de verdachte dit, aldus de deskundige van het NFI, niet overleefd.
De verdachte heeft kennelijk onvoldoende stil gestaan bij de gevolgen van zijn handelen en heeft mogelijk niet overzien dat hij zelf groot risico liep door een pakket met flitspoeder in zijn rugzak te dragen.
Het plegen van aanslagen met explosieven is in zijn algemeenheid een groot en toenemend maatschappelijk probleem dat leidt tot gevoelens van angst en grote onveiligheid in de samenleving en in het bijzonder voor de bewoners van de woning waarvoor een explosief wordt neergelegd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 13 mei 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld Dit heeft dus geen invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het psychologisch onderzoek van 22 januari 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en een andere gespecificeerde psychotrauma- of
stressorgerelateerde stoornis. Omdat de verdachte met de psycholoog niet over het delict heeft willen praten, heeft zij niet kunnen vaststellen of de vastgestelde stoornissen invloed hebben gehad op zijn handelen ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Wel geldt in zijn algemeenheid dat elementen als tekortschietende gewetensfuncties, beperkt inzicht in spanningsopbouw, inadequate coping en een beperkt reflectieniveau de zelfcontrole en gedragskeuzes van de verdachte beperken De kans op recidive wordt als matig ingeschat, onder andere vanwege de beperkte cognitieve vermogens, wantrouwen jegens anderen en langdurige onrust in de thuissituatie. Het is voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte wenselijk dat er een controlerend kader gehanteerd wordt middels bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 juni 2025 en de mondelinge toelichting door de deskundige tijdens de zitting op 20 juni 2025. Daaruit volgt dat de kans dat de verdachte recidiveert als gemiddeld wordt ingeschat. De verdachte is gebaat bij individuele hulp en behandeling en bij hulp en begeleiding waarbij ook zijn moeder wordt betrokken. De verdachte heeft een beladen voorgeschiedenis; hij heeft veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Ook is de verdachte kwetsbaar voor negatieve beïnvloeding door leeftijdsgenoten. Er zijn daarnaast zorgen over de schoolgang van de verdachte. De verdachte krijgt inmiddels behandeling bij Inforsa en heeft een coach van Credible Messengers. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en een werkstraf op te leggen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank neemt, naast het hiervoor genoemde, ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair als doel hebben dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 97 dagen, gelijk aan de in voorarrest doorgebrachte tijd en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 23 dagen onder de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit betreft het meewerken aan reclasseringstoezicht en verplichting tot het meewerken aan individuele behandeling van Inforsa of soortgelijke behandeling, het meewerken aan hulpverlening of behandeling die de WSS nodig vindt, zoals systemische behandeling, het meewerken aan de hulpverlening van Credible Messengers of een soortgelijke instantie, het hebben van dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachten. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, bij niet voldoen te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De verdachte zal immers vrijgesproken worden van het te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De rechtbank gaat daarom niet over tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de op te leggen bijzondere voorwaarden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , ter zitting bijgestaan door mr. M.P. de Klerk, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. De benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] vorderen ter vergoeding van schade een bedrag van 2.000,- euro en de benadeelde partijen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] vorderen ter vergoeding van schade een bedrag van 750,- euro, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente. De vorderingen zien op immateriële schade en ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partijen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen en de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 500,- en hen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in die vorderingen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partijen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5]
Om als benadeelde partij ontvankelijk te kunnen worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding moet vaststaan dat de benadeelde partij slachtoffer is geweest van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] daadwerkelijk in de woning aanwezig waren op 10 oktober 2024.
Benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2]
De grondslag van de vordering is gelegen in de aantasting in de persoon `op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij de benadeelde partijen zou sprake zijn van psychisch letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een zodanig ernstige normschending dat de nadelige gevolgen ook zonder onderbouwing met concrete gegevens kunnen worden aangenomen, nu het geplaatste explosief voor de woning niet tot ontploffing is gekomen. Dat betekent volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2020:1955) dat de benadeelde partijen voldoende concrete gegevens dienen aan te voeren waaruit kan volgen dat naar aanleiding van het strafbare feit psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen op dit punt onvoldoende zijn onderbouwd. De advocaat van de benadeelde partijen heeft naar voren gebracht dat er sessies hebben plaatsgevonden bij de praktijkondersteuner van de huisarts en heeft een kort rapport van de bedrijfsarts overlegd. Een onderbouwing van aard en oorzaak van de psychische klachten, bijvoorbeeld over de aard, frequentie en duur van de gesprekken bij de praktijkondersteuner, ontbreekt. Weliswaar is invoelbaar dat de plaatsing van een explosief voor de woning met het doel dit tot ontploffing te brengen heeft geleid tot gevoelens van angst bij de benadeelde partijen, maar dergelijke gevoelens vormen echter op zichzelf geen geestelijk letsel en kunnen niet zonder meer als grondslag dienen voor immateriële schadevergoeding.
Alle benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen tot vergoeding van schade.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
120 DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie,
23 DAGENniet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] );
3. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Inforsa of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
4. gedurende de proeftijd, meewerkt aan de hulpverlening of behandeling (zoals systemische behandeling) indien noodzakelijk geacht door de jeugdreclassering;
5
.gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding vanuit Credible Messengers of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
6. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
20 DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook in het geval hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
de vorderingen van de benadeelde partijen
bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E. Bierling, kinderrechter,
en mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.T. Verlinde en M. Wouters, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2025.