ECLI:NL:RBDHA:2025:11745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
09-400498-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing volwassenstrafrecht op 18-jarige verdachte in zaak van medeplegen poging tot ontploffing en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing en witwassen. De verdachte, geboren in 2006, was op het moment van de feiten meerderjarig en werd berecht volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte instructies had gegeven aan twee minderjarige medeverdachten via Snapchat, met als doel een explosief te plaatsen bij een woning. De verdachte werd ook beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van 7.160 euro, waarvan de herkomst niet kon worden onderbouwd. Tijdens de zittingen op 27 maart, 19 juni en 20 juni 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder de inhoud van de Snapchat-berichten en de omstandigheden van de aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de misdrijven en dat er geen bewijs was voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij daadwerkelijk schade hadden geleden. De rechtbank legde ook de verbeurdverklaring van het geldbedrag op, dat als crimineel werd beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-400498-24
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in Justitieel Complex [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzittingen van 27 maart 2025 (pro forma), 19 juni 2025 (inhoudelijke behandeling) en 20 juni 2025 (sluiting onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. E.J. Huisman en de advocaat van de verdachte is mr. C.C.J. Tuip. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 juni 2025 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in/bij een woning gelegen aan de [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woning(en) en/of zich in die woning en/of aangrenzende woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een of meer zich in deze woning en/of aangrenzende woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en) en/of een of meer perso(o)n(en) die zich in de directe omgeving/nabijheid van die woning bevonden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was,
- ( (via Snapchat) één of meer berichten en/of audio messages heeft verzonden naar zijn mededader(s) en/of telefonische gesprekken heeft gevoerd met zijn mededader(s) met instructies/aansturing(en)/aansporingen en/of actuele informatie over het teweegbrengen van een ontploffing bij voornoemde woning aan de [adres 2] en/of
waarbij/waarna (vervolgens) door zijn mededader(s) een tas bij de voordeur van voornoemde woning is geplaatst met een explosief, althans een ontvlambaar en/of ontplofbaar en/of brandbaar voorwerp en/of vloeistof en/of door zijn mededader(s) is getracht het voorwerp in de betreffende tas middels een draad en/of aansteker tot ontploffing te brengen, althans in aanraking te brengen met open vuur,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 december 2024 te [geboorteplaats] een geldbedrag van 7.160 euro, althans een groot geldbedrag voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
3. De bewijsbeslissing [1]
3.1
Inleiding
Feit 1
Naar aanleiding van een melding werden op 10 oktober 2024 in Alphen aan den Rijn rond 22:37 uur twee personen aangehouden [2] , medeverdachten [medeverdachte 1] [3] en [medeverdachte 2] . [4] In de rugzak van [medeverdachte 2] bleek een explosief en een elektriciteitsdraad te zitten. Het explosief woog 586 gram (bruto), bleek flitspoeder te betreffen en was deugdelijk tot ontploffing te brengen. [5] In de broekzak van [medeverdachte 2] werd een batterij aangetroffen. Volgens [medeverdachte 2] kon het explosief met een draad en een batterij tot ontploffing worden gebracht. [6]
Uit camerabeelden volgt dat twee personen eerder die avond in Alphen aan den Rijn rond 20:30 uur bij de voordeur van een woning aan de [adres 2] zijn geweest. [7] Persoon 1 – door de politie herkend als [medeverdachte 1] – liep naar de voordeur van de woning met in zijn hand, wat leek, een wit draad. Vervolgens leek hij iets voor de voordeur neer te leggen en rende weg. Op de beelden werd op dat moment gehoord: “hij gaat ploffen”. Persoon 2 – door de politie herkend als [medeverdachte 2] – stond enkele meters naast de tuin van de woning en maakte een beweging alsof hij aan een touw trok. Op de beelden is verder te horen “gewoon voor die deur ploffen bitch”. Persoon 2 liep vervolgens naar de voordeur en bukte ter hoogte van de voordeur. Bij een persoon die enkele meters van de voordeur stond lichtte iets op. Hierna leek het er op dat persoon 2 iets bij de voordeur opraapte. Hij draaide zich vervolgens om en rende weg. [8]
Uit historische telefoongegevens volgt dat tussen 20:24 uur en 21:49 uur een Snapchatgroepsgesprek plaatsvond waaraan onder andere [snapchataccount 1] – een account in gebruik bij [medeverdachte 1] [9] – en het Snapchataccount “ [snapchataccount 2] ” deelnamen. In dit gesprek werden onder meer de volgende berichten [10] verstuurd. Bij het omrekenen van de vermelde tijd bleek dat het in werkelijkheid twee uur later was [11] .
Van
Datum Tijd (UTC+0)
Inhoud
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:24:58
Gaan jullie
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:25:06
Die kanker ding nog fixen of wat
[snapchataccount 1]
10-10-2024 18:25:14
Se nu nu
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:25:19
Ik stuur het niet voor niks met jullie mee
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:25:28
Bro fix het binnen nu en 2 min
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:25:35
Nuu bro werk nu gelijk
[snapchataccount 1]
10-10-2024 18:34:14
Die draad gaat gwn los
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:34:36
Broer zet het weer erin
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:35:08
Hoezo de kanker is het op de grond
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:36:51
2500 te leggen voor die kanker pakket
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:37:41
Broer ga nu huis regel kanker 2500 anders gaat de joune de kanker lucht in
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:40:24
Broer zet die ding brievenbus ook
[snapchataccount 1]
10-10-2024 18:52:25
Die tori gaat niet erin
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:52:36
Druk het gewoon erin
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:53:24
Skip
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:53:31
Neem alles mee
[snapchataccount 2]
10-10-2024 18:53:38
Vergeet niks
[snapchataccount 2]
10-10-2024 19:03:20
Wordt niet geveegd ofs met die pakket daar
[snapchataccount 2]
10-10-2024 19:47:45
Waar jullie
[snapchataccount 1]
10-10-2024 19:49:16
Zelfde plek
Op 11 oktober 2024 (de dag na het tenlastegelegde feit) om 08.50 uur is aan het Snapchataccount [snapchataccount 2] een nieuw telefoonnummer, [telefoonnummer 1] , gekoppeld.
Dit telefoonnummer is middels een sms verificatiecode voor dit Snapchataccount gevalideerd. Vervolgens is het Snapchataccount verwijderd. [12]
Het proces van het koppelen van een telefoonnummer aan een Snapchataccount verloopt als volgt:
- de gebruiker maakt in de applicatie van Snapchat een Snapchataccount aan met een gebruikersnaam en een wachtwoord;
- de gebruiker geeft zijn telefoonnummer op;
- Snapchat stuurt een verificatiecode naar het opgegeven telefoonnummer;
- de gebruiker voert de verificatiecode in op zijn Snapchatapplicatie. [13]
Het vóór 11 oktober 2024 om 08.50 uur aan het Snapchataccount [snapchataccount 2] gekoppelde telefoonnummer was [telefoonnummer 2] . Uit het politiebevragingssysteem komt naar voren dat dit telefoonnummer in een aangifte van 17 augustus 2024 is genoemd als het telefoonnummer van de verdachte. [14]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zijn nummer is en dat hij dit nummer al langere tijd in gebruik heeft [15] . Op 17 december 2024 werd tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte een telefoon gebruik makend van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in zijn bed aangetroffen. [16] In de periode tussen 30 mei 2024 en 25 november 2024 maakte dit telefoonnummer het meest aantal keren verbinding met de zendmastlocatie [adres 3] in [plaats 2] . De woning van de verdachte valt in het dekkingsgebied van deze zendmast. Op 10 oktober 2024 is om 19:22 uur met dat telefoonnummer gebeld naar een persoon waarmee de verdachte eerder is aangehouden. [17]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen zoals in de voetnoten genoemd, als vaststaand worden aangemerkt.
Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van de bestanddelen levensgevaar en/of het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. Voor wat betreft feit 2 heeft zij aangevoerd dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte een geldbedrag van 1.100,- euro heeft witgewassen en hij voor het overige moet worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Hij heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat niet enkel op basis van een verificatie geconcludeerd kan worden dat de gebruiker van het middel waarmee de verificatie is verricht, ook daadwerkelijk de gebruiker van het betreffende Snapchataccount is geweest. Daarnaast kan niet vastgesteld worden dat de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] ook al op 10 oktober 2024 aan het Snapchataccount [snapchataccount 2] waren gekoppeld.
Voor wat betreft feit 2 heeft de verdediging bepleit dat er geen feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
3.4
Het oordeel van de rechtbank over feit 1
Gebruiker Snapchataccount [snapchataccount 2]
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verdachte kan worden aangemerkt als de gebruiker van het Snapchataccount [snapchataccount 2] .
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en dat hij dat telefoonnummer al langere tijd in gebruik had. Uit de vaststaande feiten blijkt dat dit telefoonnummer in de periode tussen 30 mei 2024 en 25 november 2024 aanstraalde op de zendmastlocatie [adres 3] in [plaats 2] en dat de woning van verdachte binnen het dekkingsgebied van deze zendmast ligt.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte in ieder geval op 11 oktober 2024 de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Voor het koppelen van een nieuw telefoonnummer aan een Snapchataccount en het vervolgens verwijderen van dit account is het niet alleen noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van het gevalideerde telefoonnummer van dat account, maar is het ook nodig om te beschikken over de inloggegevens van het betreffende account (gebruikersnaam en wachtwoord). De combinatie van inloggegevens en gevalideerd telefoonnummer identificeert de verdachte naar het oordeel van de rechtbank als de gebruiker van het Snapchataccount [snapchataccount 2] .
Verdachte heeft verklaard het Snapchataccount [snapchataccount 2] niet te kennen. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de koppeling van zijn telefoonnummer aan het betreffende Snapchataccount, anders dan dat hij zijn telefoon regelmatig even kort uitleent als mensen even willen bellen, als hun telefoon leeg is of als ze geen 4g meer hebben of als ze even een spelletje willen spelen. Dat het proces van valideren en verwijderen op 11 oktober 2024 door een ander dan de verdachte zou zijn verricht, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Deze handelingen kunnen immers alleen worden verricht met gebruikmaking van de inloggegevens van het Snapchataccount. Het nummer dat vóór 11 oktober 2024 aan het Snapchataccount was gekoppeld en dat dus door het nummer [telefoonnummer 1] werd vervangen (te weten [telefoonnummer 2] ), is een nummer dat in een aangifte van augustus 2024 ook is genoemd als het nummer van de verdachte. Ook het gebruik van het account [snapchataccount 2] door iemand anders dan verdachte gedurende het bijna anderhalf uur durende Snapchat groepsgesprek op 10 oktober 2024 waarin de berichten aan [medeverdachte 1] zijn gestuurd, vindt de rechtbank, mede in het licht van het feit dat de telefoon die dag om 19:22 uur nog is gebruikt om te bellen naar een bekende van de verdachte, niet aannemelijk geworden.
De rechtbank komt, op basis van bovenstaande, tot het oordeel dat de verdachte op 10 oktober 2024 de gebruiker was van het Snapchataccount [snapchataccount 2] en dat hij degene is geweest die de berichten aan [snapchataccount 1] , zijnde medeverdachte [medeverdachte 1] , heeft gestuurd.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte, als gebruiker van het Snapchataccount [snapchataccount 2] , aangemerkt kan worden als medepleger. Vast staat dat de verdachte niet degene is geweest die het explosief voor de voordeur van de woning aan de [adres 2] heeft geplaatst en ook niet de persoon is geweest die geprobeerd heeft het explosief tot ontploffing te brengen.
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden aangemerkt als is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n). Ook als het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het geven van informatie), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet dan wel van voldoende gewicht zijn. Bij de beoordeling hiervan kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict, het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten, en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de Snapchatberichten tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat de verdachte een rol heeft gehad in het verstrekken van het explosief aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zo schrijft de verdachte: “ik stuur het niet voor niks met jullie mee”. Ook blijkt daaruit dat hij degene is geweest die de medeverdachten aanspoorde om het explosief te plaatsen, hij aanwijzingen heeft gegeven waar het pakket moest worden geplaatst en hij hen er op heeft gewezen dat er gevolgen dreigden als zij de opdracht niet goed uitvoerden. Tot slot is de verdachte ook degene geweest die de beslissing heeft genomen dat de opdracht moest worden afgebroken. Hij heeft immers aan medeverdachte [medeverdachte 1] gestuurd dat ze moesten skippen, dat alles moest worden meegenomen en dat ze vooral niet gepakt moesten worden met het explosief.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is komen vast te staan. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Te duchten levensgevaar voor en/of zwaar lichamelijk letsel voor personen
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. De verdachte wordt van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Op de zitting heeft de deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut verklaard dat een explosief met flitspoeder zoals aangetroffen onder de verdachte dodelijk letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken. Als dit explosief ontploft, ontstaat er een krachtige drukgolf die ervoor kan zorgen dat een voordeur of een raam fragmenteert en dat er fragmenten van die voordeur en glas uit het raam als projectielen de woning in worden gedrukt die, als die een persoon raken, dodelijk en/of zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Daarnaast kan door het geluid van de ontploffing gehoorschade ontstaan, die blijvend kan zijn.
Om de gevaarzetting in deze zaak vast te stellen, is van belang te weten op welke afstand van de voordeur en de ramen het explosief precies was geplaatst, in welke richting het explosief zou ontploffen, uit welk materiaal de voordeur was opgebouwd, wat er zich achter de voordeur bevond en of er wel of geen gordijnen voor de ramen hingen. Tevens is van belang om vast te stellen op welke plek in de woning zich precies personen bevonden om vast te kunnen stellen of zij door rondvliegende projectielen geraakt zouden kunnen worden, dan wel dat zij zich op een dusdanige afstand van het explosief bevonden dat zij blijvende gehoorschade zouden kunnen oplopen. Nu dit alles op basis van het dossier niet duidelijk is, kan niet worden vastgesteld dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in of in de nabijheid van die woning te duchten was.
3.5
Het oordeel van de rechtbank over feit 2
De verdachte wordt verweten dat hij een geldbedrag van 7.160 euro heeft witgewassen.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een dergelijke verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat [het niet anders kan zijn dan dat] het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Gelet daarop dient de rechtbank allereerst vast te stellen of de feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
In de slaapkamer van de verdachte heeft de politie tijdens een doorzoeking op 17 december 2024 via ontbrekende plafondplaten in het systeemplafond een plastic tas met daarin twee bundels met bankbiljetten aangetroffen, bundel 1 (3x 200 euro, 2x 100 euro, 77x 50 euro) en bundel 2 (3x 100 euro, 93x 20 euro, 34 x10 euro en 2x 5 euro). [18]
De vindplaats van de bankbiljetten, het feit dat bankbiljetten van 100 en 200 euro in Nederland niet uit geldautomaten gepind kunnen worden, er vrijwel nergens mee kan worden betaald en de betrokkenheid van de verdachte bij criminele activiteiten – het betrokken zijn bij het plaatsen van een explosief – rechtvaardigen het vermoeden van witwassen.
Van de verdachte mag dan ook, zoals hiervoor is overwogen, worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen contante geld. Dat de verdachte het aangetroffen geld heeft ontvangen van zijn moeder (onder meer voor een vliegticket naar Suriname) en door de verkoop van een gouden ketting in Suriname, heeft hij niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. In de door de moeder overlegde verklaring wordt de gouden ketting niet genoemd en daaruit volgt ook niet hoeveel geld de verdachte van zijn moeder zou hebben gekregen, wanneer zij dit zou hebben gedaan dan wel uit welke bankbiljetten die geldbedragen zouden bestaan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dus geen verifieerbare verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, zodat voldoende aannemelijk is geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Om die reden acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 10 oktober 2024 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen bij een woning gelegen aan de [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woning(en) en zich in die woning en/of aangrenzende woning(en) bevindende goederen, te duchten was,
- via Snapchat berichten heeft verzonden naar zijn mededaders met instructies/aansturing(en)/aansporingen over het teweegbrengen van een ontploffing bij voornoemde woning aan de [adres 2] en
waarbij door zijn mededaders bij de voordeur van voornoemde woning is geplaatst een explosief, en door zijn mededaders is getracht het voorwerp middels een draad en aansteker tot ontploffing te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 december 2024 te Amsterdam een geldbedrag van 7.160 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De officier heeft gevorderd een gedeelte van 70 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland. De officier van justitie vordert dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde – de door de officier van justitie gevorderde straf gematigd dient te worden en dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Twee medeverdachten van de verdachte hebben een explosief geplaatst bij een woning met het doel dit tot ontploffing te brengen. De verdachte heeft de medeverdachten op pad gestuurd met het explosief, hen instructies gegeven over hoe en waar zij het explosief moesten plaatsen en hen aangespoord om snel te handelen. Ook heeft hij, toen het explosief niet tot ontploffing kwam, hen gedreigd met consequenties, en iets later hen opgedragen de opdracht die zij kregen, af te breken. Dat het explosief niet is afgegaan, is niet te danken aan de verdachte.
Het explosief bevatte een grote hoeveelheid flitspoeder. De deskundige van het NFI heeft ter zitting verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat het explosief in de rugzak van de medeverdachte [medeverdachte 2] tot ontploffing had kunnen komen. In dat geval had in ieder geval de medeverdachte [medeverdachte 2] dit, aldus de deskundige van het NFI, niet overleefd.
Het plegen van aanslagen met explosieven is in zijn algemeenheid een groot en toenemend maatschappelijk probleem dat leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en in het bijzonder voor bewoners van de woning waar een explosief wordt neergelegd. Voorts rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat hij, om het risico voor hemzelf te beperken op aanhouding op heterdaad en het oplopen van letsel, twee minderjarigen heeft ingezet – die de gevolgen van hun handelen niet volledig konden overzien – om met gevaar voor hun leven op pad te gaan met een explosief.
De verdachte heeft zich hiernaast schuldig gemaakt aan witwassen. Het witwassen draagt bij aan het onttrekken van criminele opbrengsten aan het zicht van justitie en heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 maart 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 27 mei 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering ziet aanwijzingen dat er sprake is van een pro-crimineel netwerk omdat de verdachte vaker in beeld is geweest van politie en justitie en hij een pro-criminele houding heeft. Het ontbrak de verdachte aan een zinvolle dagbesteding vóór zijn detentie en er was sprake van schoolverzuim. Het delict dat de verdachte gepleegd heeft, het schoolverzuim en het niet nemen van verantwoordelijkheid duiden op antisociale trekken.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren, maar nog niet die van 23 jaren, heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit meerderjarig. Het uitgangspunt is dat een meerderjarige verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank ziet, net als Reclassering Nederland, geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het is onduidelijk of de verdachte nog pedagogisch te beïnvloeden is door zijn moeder en er is niet gebleken dat interventies uit het jeugdstrafrecht passender voor hem zijn. Daarnaast is het bewust plannen van criminele activiteiten en de aansturende rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, een contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank past het jeugdstrafrecht dan ook niet toe.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, gelijk aan de in voorarrest doorgebrachte tijd en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland. Dit betreft een meldplicht, een verplichting tot ambulante behandeling, dagbesteding, het geven van inzicht in zijn financiën en een contactverbod met de medeverdachten.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De verdachte zal immers vrijgesproken worden van het te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De rechtbank gaat daarom niet over tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de op te leggen bijzondere voorwaarden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , ter zitting bijgestaan door mr. M.P. de Klerk, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. De benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] vorderen ter vergoeding van schade een bedrag van 2.000,- euro en de benadeelde partijen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] vorderen ter vergoeding van schade een bedrag van 750,- euro, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente. De vorderingen zien op immateriële schade en ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partijen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen en de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 500,- en hen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in die vorderingen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partijen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5]
Om als benadeelde partij ontvankelijk te kunnen worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding moet vaststaan dat de benadeelde partij slachtoffer is geweest van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] daadwerkelijk in de woning aanwezig waren op 10 oktober 2024.
Benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2]
De grondslag van de vordering is gelegen in de aantasting in de persoon `op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij de benadeelde partijen zou sprake zijn van psychisch letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een zodanig ernstige normschending dat de nadelige gevolgen ook zonder onderbouwing met concrete gegevens kunnen worden aangenomen, nu het geplaatste explosief voor de woning niet tot ontploffing is gekomen. Dat betekent volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2020:1955) dat de benadeelde partijen voldoende concrete gegevens dienen aan te voeren waaruit kan volgen dat naar aanleiding van het strafbare feit psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen op dit punt onvoldoende zijn onderbouwd. De advocaat van de benadeelde partijen heeft alleen naar voren gebracht dat er sessies hebben plaatsgevonden bij de praktijkondersteuner van de huisarts. Een onderbouwing hiervan, bijvoorbeeld over de aard, frequentie en duur, ontbreekt. Weliswaar is invoelbaar dat de plaatsing van een explosief voor de woning met het doel dit tot ontploffing te brengen heeft geleid tot gevoelens van angst bij de benadeelde partijen, maar dergelijke gevoelens vormen echter op zichzelf geen geestelijk letsel en kunnen niet zonder meer als grondslag dienen voor immateriële schadevergoeding.
Alle benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen tot vergoeding van schade.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vier in beslag genomen telefoons en het geldbedrag – niet bestaande uit coupures van 100 en 200 euro – ter hoogte van 6.060,- euro aan de verdachte kunnen worden teruggeven. Het geldbedrag ter hoogte van 1.100,- euro, bestaande uit coupures van 100 en 200 euro, moet worden verbeurd verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het volledige in beslag genomen geldbedrag en de vier in beslag genomen telefoons aan de verdachte moeten worden teruggeven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave van de vier in beslag genomen telefoons aan de verdachte gelasten.
De rechtbank zal het in beslag genomen geldbedrag van in totaal 7.160 euro verbeurd verklaren. Dit geldbedrag is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot dit geldbedrag het onder 2 bewezen verklaarde feit is begaan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47, 57, 157, 420bis van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
witwassen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
270 DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
70 DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met de medeverdachten ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk en/of het volgen van een opleiding in overleg met de reclassering;
- gedurende de proeftijd, indien noodzakelijk geacht door de reclassering, inzicht verschaft in zijn financiën;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vorderingen van de benadeelde partijen
bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van de onder 2 en 3 op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: DHRAB24002_838494, Zwart, merk: Apple);
1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: OHRAB24002_838496, Wit/Zilver, merk: Google);
gelast de teruggave aan de verdachte van de niet op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
zwarte iPhone 16, met voorwerpnummer DHRAB24002_838491;
roze gouden iPhone 7, met voorwerpnummer DHRAB24002_838497;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
7160 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL1500-DHRAB24002_838506);
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E. Bierling, kinderrechter,
en mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L.T. Verlinde en M. Wouters, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer KILO24 / DHRAB24002, onderzoek BARON24, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 323).
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 oktober 2024, p. 33.
3.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 11 oktober 2024, p. 88.
4.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 oktober 2024, p. 37.
5.Proces-verbaal, opgemaakt op 18 oktober 2024, p. 111 en 112 en het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut; Explosievenonderzoek aan een monster van de lading uit een vermeende explosieve constructie die is aangetroffen in een rugtas in Alphen aan den Rijn op 10 oktober 2024, opgemaakt op 14 juni 2025 door dr. [naam 6] , p. 5.
6.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 oktober 2024, p. 39.
7.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 14 oktober 2024, p. 137.
8.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 oktober 2024, p. 124-127.
9.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 oktober 2024, p. 56.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 oktober 2024, p. 57 en 58.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 oktober 2024, p. 160.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 december 2024, p. 223 en 224.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 december 2024, p. 223.
14.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 april 2025, p. 224.
15.De verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 19 juni 2025.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 december 2024, p. 222.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 december 2024, p. 215 en 216.
18.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 december 2024, p. 250.