ECLI:NL:RBDHA:2025:11736
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening in een WIA-uitkeringszaak zonder spoedeisend belang
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De voorzieningenrechter heeft op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in de zaak met nummer SGR 25/3033. Het verzoek is afgewezen omdat het kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had in een eerder besluit van 2 september 2024 bepaald dat verzoeker geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van zijn eerdere loon. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard in een besluit van 20 februari 2025.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een beroep heeft gedaan op betalingsonmacht voor het griffierecht, wat is toegewezen. Echter, het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen omdat er geen spoedeisend belang is. Verzoeker had eerder al een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 28 april 2025 was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een hernieuwd verzoek rechtvaardigen. Verzoeker heeft weliswaar zijn financiële situatie toegelicht, maar dit vormt geen reden om aan te nemen dat er nu sprake is van een acute noodsituatie. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.