In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 mei 2025, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 20 november 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen twee weken te beslissen op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden door geen beslissing te nemen, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep.
De rechtbank overweegt dat de minister sinds 15 januari 2024 het fifo-principe hanteert bij de behandeling van nareiszaken. De rechtbank wijst een verzoek van de minister af om het beroep aan te houden totdat de minister de aanvraag in behandeling neemt, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om tijdig te beslissen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, waardoor het beroep gegrond is.
De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moeten worden betaald. De rechtbank verleent eiser vrijstelling van het griffierecht, omdat hij aan de voorwaarden hiervoor voldoet. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft geen zitting nodig geacht voor deze zaak.