ECLI:NL:RBDHA:2025:11672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/09/677214 / HA ZA 24-1064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verbouwingskosten en schadevergoeding in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, [partij A] B.V., verbouwingswerkzaamheden verricht aan de woning van gedaagde, [partij B]. Eiseres vordert betaling van een bedrag van € 83.697,81, maar de rechtbank wijst deze vordering geheel af. Gedaagde stelt dat eiseres tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden en vordert in reconventie schadevergoeding. De rechtbank wijst deze vordering deels toe, waarbij het gaat om een bedrag van € 6.491,30 voor de kosten van het verplaatsen van de cv-ketel. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een gemengde overeenkomst van consumentenkoop en aanneming van werk, en dat de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de vordering in conventie wordt afgewezen en dat eiseres de proceskosten van gedaagde moet vergoeden. In reconventie wordt eiseres veroordeeld tot betaling van het schadebedrag aan gedaagde. De uitspraak is gedaan op 25 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/677214 / HA ZA 24-1064
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
[partij A] B.V.te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark,
tegen
[partij B]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. A.S.J. Graventein-van Etten.

1.De kern

1.1.
[partij A] heeft verbouwingswerkzaamheden verricht aan de woning van [partij B] . Zij stelt dat [partij B] haar onvoldoende heeft betaald en vordert in conventie betaling van een bedrag van € 83.697,81. De rechtbank wijst deze vordering geheel af.
1.2.
[partij B] stelt dat [partij A] is tekortgeschoten bij de verbouwingswerkzaamheden en dat zij als gevolg daarvan schade heeft geleden. In reconventie vordert zij vergoeding van deze schade. De rechtbank wijst deze vordering deels toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 december 2024, met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie van 29 januari 2025, met producties 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 12 maart 2025, met productie 7;
- het tussenvonnis van 19 februari 2025 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. Op deze behandeling heeft [partij B] nog de aanvullende producties 10 tot en met 13 ingediend. [partij B] heeft aangegeven dat het haar bedoeling was om met deze akte ook haar eis in reconventie te wijzigen. Desgevraagd heeft [partij A] laten weten daartegen geen bezwaar te hebben. De rechtbank heeft hierop de vermeerdering van eis in reconventie toegestaan. Mr. Driessen, die mr. Van der Mark waarnam, heeft voorts pleitaantekeningen overgelegd, waarvan hij een gedeelte heeft voorgedragen. De griffier heeft van de rest van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.

3.De feiten

3.1.
[partij A] heeft op 10 november 2020 een begroting opgesteld voor een verbouwing van de woning van [partij B] (hierna: de woning). Deze begroting komt neer op een totaalbedrag van € 370.054,00, exclusief btw (hierna: de begroting). Kort nadat [partij B] de begroting had geaccepteerd, is [partij A] begonnen met de verbouwings-werkzaamheden.
3.2.
Begin juli 2021 heeft [partij A] kozijnen en deuren in de woning geplaatst die vanuit de woonkamer en keuken toegang geven tot de tuin. Op 7 juli 2021 heeft [partij B] geconstateerd dat deze deuren, anders dan afgesproken, niet vanaf de buitenkant waren te openen. Nadat [partij B] op grond daarvan de betaling van een bedrag van € 14.300,00 had opgeschort, heeft [partij A] haar werkzaamheden aan de woning gestaakt.
3.3.
[partij A] heeft [partij B] regieoverzichten gestuurd op 2 maart 2021, 26 april 2021, 19 mei 2021, 20 juli 2021 en 31 augustus 2021. Op 11 november 2021 heeft [partij A] aan [partij B] een eindafrekening gestuurd.
3.4.
Uiteindelijk is er door [partij A] een bedrag van € 345.329,37 aan [partij B] gefactureerd. Hiervan heeft [partij B] een gedeelte van € 101.000,81 niet betaald.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[partij A] vordert dat de rechtbank [partij B] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 83.697,81, te vermeerderen met rente, onder veroordeling van [partij B] in de proceskosten. Dit betreft het totaal gefactureerde bedrag minus het bedrag voor de verkeerd geleverde kozijnen.
4.2.
[partij B] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan bij de beoordeling.
In reconventie
4.4.
[partij B] vordert dat de rechtbank:
1. [partij A] veroordeelt een bedrag van € 14.300,00 te betalen aan [partij B] voor de verkeerd geleverde kozijnen, te vermeerderen met btw en rente;
2. [partij A] veroordeelt een bedrag van € 10.830,90 inclusief btw te betalen aan [partij B] voor vier andere tekortkomingen, te vermeerderen met rente;
een en ander onder veroordeling van [partij A] in de proceskosten (inclusief nakosten).
4.5.
[partij A] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan bij de beoordeling.

5.De beoordeling

In conventie
Verjaring
5.1.
[partij B] beroept zich op verjaring. De rechtbank zal dit verweer als eerste beoordelen, omdat, als het beroep op verjaring slaagt, de overige verweren in conventie geen behandeling meer behoeven.
5.2.
[partij B] stelt dat er sprake is van een gemengde overeenkomst: een combinatie van consumentenkoop en een overeenkomst tot aanneming. Bij een samenloop van consumentenkoop en aanneming van werk prevaleren de regels van consumentenkoop boven de regels van aanneming van werk, als de regels met elkaar in strijd zijn. Dit betekent volgens [partij B] dat de voor consumentenkoop geldende verjaringstermijn van twee jaar van toepassing is. Na een telefoongesprek tussen partijen van maart 2022 heeft [partij A] ruim twee jaar niets van zich laten horen. Hierdoor is de vordering verjaard, aldus [partij B] .
5.3.
[partij A] betwist dat er sprake is van een gemengde overeenkomst.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een gemengde overeenkomst.
Uit artikel 7:5 BW volgt dat er ook sprake is van consumentenkoop indien een te leveren zaak nog tot stand moet worden gebracht en er tegelijkertijd sprake is van aanneming van werk. Uit de wetgeschiedenis volgt dat het van de concrete omstandigheden van het geval afhangt of er in dat soort gevallen van consumentenkoop sprake is. Het enkele feit dat er bij uitvoering van werk materialen worden gebruikt, is in ieder geval onvoldoende om te kwalificeren als consumentenkoop. Uit de richtlijn waarop de regeling van de consumentenkoop gebaseerd is (hierna: de richtlijn) volgt dat het voor de consument individueel of op maat te maken goed centraal staat. [1] In artikel 1 lid 4 van die richtlijn is dat verwoord als ‘te vervaardigen of voort te brengen consumptiegoederen’. In de parlementaire geschiedenis worden daarbij een maatpak of kunstgebit als voorbeeld genoemd. [2] Een andere uitleg in de zin dat elke overeenkomst van aanneming van werk waarbinnen goederen worden geleverd onder artikel 1 lid 4 van de richtlijn zou vallen, zou leiden tot het ongerijmde resultaat dat vrijwel alle overeenkomsten tot aanneming van werk zouden vallen onder artikel 7:5 lid 4 BW. Het is immers niet goed denkbaar dat er aanneemwerkzaamheden worden verricht zonder dat daarbij uit voorraad leverbare standaardmaterialen worden gebruikt.
5.5.
Tussen partijen staat vast dat er sprake was van een aannemingsovereenkomst (artikel 7:750 BW). De vraag is of er ook sprake was van een consumentenkoop. [partij B] heeft aan [partij A] de opdracht gegeven om de gehele woning te verbouwen. Zoals blijkt uit de eindafrekening gaat het daarbij om een bedrag van € 345.329,37. Als onderdeel van deze overeenkomst heeft [partij A] onder meer op maat gemaakte aluminium kozijnen en radiatoren gemonteerd in de woning van [partij B] . De waarde van deze op maat gemaakte producten betreft echter een klein deel van de eindfactuur. Het merendeel van de facturen ziet op de manuren en standaard werkmaterialen. Dat is dan ook waar het zwaartepunt van deze overeenkomst lag, namelijk het renoveren van de gehele woning. De op maat gemaakte producten stonden niet centraal. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er niet ook sprake was van een consumentenkoop.
5.6.
Nu de overeenkomst niet is aan te merken als consumentenkoop, is de verjaringstermijn van twee jaar niet van toepassing. Niet in geschil is dat [partij A] de vordering heeft ingesteld binnen de verjaringstermijn van vijf jaar die geldt voor aannemingsovereenkomsten (artikel 3:307 lid 1 BW). Het beroep op verjaring wordt verworpen. Dit betekent dat de vordering verder zal worden beoordeeld.
Duiding aannemingsovereenkomst
5.7.
Zoals hiervoor overwogen is er sprake van een aannemingsovereenkomst. Om te kunnen beoordelen of [partij B] [partij A] nog iets moet betalen, moet eerst duidelijk zijn welke afspraken partijen precies hebben gemaakt onder deze aannemingsovereenkomst.
5.8.
Bij een aannemingsovereenkomst zijn verschillende varianten mogelijk. Zo is het mogelijk dat er een vaste aanneemsom wordt overeengekomen. Dat houdt in dat het risico van financiële tegenvallers in beginsel bij de aannemer ligt, maar sluit niet uit dat sprake kan zijn van meer- en/of minderwerk of onvoorziene omstandigheden. Ook is het mogelijk dat voor onderdelen van het werk, waarvoor bij het sluiten van de aannemingsovereenkomst nog geen nauwkeurige prijs kan worden afgegeven, stelposten worden opgenomen. Voor de situatie dat geen (vaste) prijs is overeengekomen is het artikel 7:752 BW van toepassing: indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald, is de opdrachtgever daarvoor een redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de redelijke prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen. Het afrekenen op basis van regie is een voorbeeld van de situatie dat geen vaste prijs is overeengekomen. Dit zal zich met name voordoen wanneer van tevoren niet goed kan worden bepaald welke werkzaamheden in welke omvang moeten worden verricht om het door de opdrachtgever gewenste resultaat te verkrijgen. Het risico van financiële tegenvallers ligt bij een regieovereenkomst in beginsel bij de opdrachtgever. Ook bij een regieovereenkomst kan sprake zijn van een richtprijs.
5.9.
Partijen zijn het er niet over eens welke afspraken zij precies hebben gemaakt, zodat de rechtbank dit eerst moet vaststellen. Volgens vaste rechtspraak moet de rechtbank daarbij letten op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan elkaars gedragingen mochten toekennen en op wat zij in het licht van alle omstandigheden van het geval redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [3] De rechtbank zal voor deze beoordeling de standpunten van partijen langslopen.
5.10.
Tijdens de zitting heeft [partij B] gesteld dat partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt een vaste aanneemsom echter niet voor de hand. Dit volgt voornamelijk uit het moment en de manier waarop [partij A] de begroting heeft opgesteld. Tijdens de zitting heeft [partij A] toegelicht dat partijen met elkaar door de woning zijn gelopen en dat zij op basis van de opmerkingen van [partij B] toen een begroting heeft opgesteld. [partij B] heeft gesteld dat zij bouwtekeningen naar [partij A] heeft gestuurd voordat [partij A] de begroting had opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [partij B] gelegen om dit tijdig te onderbouwen aan de hand van stukken. Dit heeft zij nagelaten. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat [partij A] over bouwtekeningen beschikte ten tijde van het opstellen van de begroting. Verder is de begroting zo opgesteld dat [partij B] niet in redelijkheid mocht verwachten dat het ging om een vaste aanneemsom. In de begroting is er voor een bedrag van € 169.020,00 aan stelposten opgenomen. Dat betreft bijna de helft van het totaalbedrag van de begroting. Ook staat bij de dakkapel op de eerste etage vermeld dat deze compleet was “
vanaf€5500” (onderstreping rechtbank). Daarnaast staat er bij een tweetal grote posten ‘PM’, wat erop duidt dat deze later nog moeten ingevuld. Dit alles wijst niet op een vaste aanneemsom. Ook heeft [partij B] ter zitting aangevoerd dat zij de begroting als een ‘menukaart’ zag, waaruit zij kon kiezen wat zij gedaan wilde hebben. Dit past ook niet bij het karakter van een vaste aanneemsom, waarbij de werkzaamheden op voorhand juist grotendeels vastliggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is geweest van een vaste aanneemsom.
5.11.
[partij A] heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een regieovereenkomst op basis van nacalculatie, dus zonder richtprijs. De rechtbank stelt voorop dat [partij A] niet snel mocht verwachten dat [partij B] een regieovereenkomst zonder richtprijs heeft willen sluiten, nu dit betekende dat het risico van financiële tegenvallers bij haar lag. [partij A] heeft tijdens de zitting gesteld dat partijen mondeling, waarschijnlijk telefonisch, zijn overeengekomen dat het zou gaan om een regieovereenkomst. Zelfs als [partij A] het begrip regieovereenkomst heeft genoemd tijdens een (telefoon)gesprek, kon zij er naar het oordeel van de rechtbank niet zomaar van uitgaan dat [partij B] – als consument – begreep wat dit begrip inhield. Ook op basis van de facturen kan niet worden verwacht dat [partij B] begreep dat het de bedoeling van [partij A] was dat zij de gewerkte uren zou betalen. Op de facturen staat immers niet dat [partij A] gewerkte uren in rekening bracht, hierop staat juist ‘Verbouwing op basis van begroting’. Dat door [partij A] in e-mails het begrip regieovereenkomst is genoemd, maakt dit niet anders. Deze e-mails zijn namelijk pas na het staken van de werkzaamheden door [partij A] verstuurd. Bovendien is het ook hier de vraag wat [partij B] daaruit had moeten begrijpen.
5.12.
Verder heeft [partij A] gesteld dat zij waarschijnlijk iedere drie weken een regieoverzicht heeft gestuurd aan [partij B] , op basis waarvan [partij B] de kosten had kunnen controleren. Maar [partij B] betwist dat en daarvan is uit het dossier niet gebleken. Uit het dossier blijkt van een eerste regieoverzicht van 2 maart 2021, maanden na de start van de werkzaamheden. Ook is niet gebleken dat [partij A] daarna iedere drie weken een regieoverzicht aan [partij B] heeft gestuurd. De andere regieoverzichten dateren van 26 april 2021, 19 mei 2021, 20 juli 2021 en 31 augustus 2021. [partij A] heeft tijdens de zitting gezegd dat zij nog meer regieoverzichten moet hebben, maar het had op haar weg gelegen om deze tijdig over te leggen. Het ontbreken van tijdig gestuurde regieoverzichten is daarmee eveneens een reden om aan te nemen dat er geen sprake is geweest van een regieovereenkomst op basis van nacalculatie.
5.13.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een regieovereenkomst met nacalculatie. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de manier waarop de begroting is opgebouwd en de vermelding op de facturen van ‘Verbouwing op basis van begroting’ kwalificeert de rechtbank – overeenkomstig het subsidiaire standpunt van partijen – de overeenkomst als een regieovereenkomst met een richtprijs.
5.14.
Partijen zijn het erover eens dat de begroting als uitgangspunt moet dienen om de richtprijs te bepalen. Ook zijn partijen het erover eens dat op het begrote bedrag van € 370.054,00 exclusief btw het meer- en minderwerk moet worden verrekend. Over hoe dit concreet uitpakt en op welk bedrag dit zou uitkomen, verschillen de meningen. De rechtbank zal hierna eerst het minderwerk bespreken en daarna vaststellen wat een redelijke prijs is in deze zaak. Vervolgens zal het meerwerk worden beoordeeld.
Minderwerk
5.15.
[partij B] heeft het minderwerk begroot op € 166.705,00 exclusief btw. [partij A] heeft het minderwerk begroot op € 122.097,00 exclusief btw. De stelplicht voor het minderwerk rust op [partij B] .
5.16.
Partijen zijn het erover eens dat [partij A] niet de volgende posten uit de begroting heeft uitgevoerd: ‘Schilderwerk’, ‘Keuken’, ‘Sanitair’, ‘Stucwerk’, ‘Vloerafwerking’, ‘Veranda', ‘Haard en mantel’, ‘Tegelmateriaal vloer - sanitair’, ‘Tegelmateriaal wand - sanitair’, ‘Tegelwerk vloerafwerking - hal & keuken’, ‘Bouwplaatsuren tegelzetter le Chic’ en ‘Bouwplaatsuren plinten’.
5.17.
Volgens [partij B] zijn daarnaast de volgende posten geschrapt:
a) ‘Onvoorzien / tegenvallers’;
b) ‘Uitbouw heitechniek’;
c) ‘Leuning zoldertrap’;
d) ‘Aftimmeren binnendeurkozijnen 12x, koplatten, neuten, plinten’; en
e) ‘Materiaal boeideel plafonnetje overstek’.
Volgens [partij B] zijn er verder posten die deels niet zijn uitgevoerd, zoals:
f) ‘ [bedrijfsnaam] ontgraven uitbouw na heiwerkzaamheden, aanvullen en grondslag glooiend naar terras. Afhankelijk van de rest van de tuin, direct met [bedrijfsnaam] te bepalen’; en
g) ‘Bouwcenter Rab groep, kz stenen binnenblad 1000 en gevelstenen als bestaand, 2000 stenen (trasraamklinkers donker uitgaande van voorraad bouwcenterklinker)’
5.18.
Ad a): [partij A] heeft betwist dat de post ‘Onvoorzien/tegenvallers’ is geschrapt. Tijdens de zitting heeft [partij A] aangegeven dat dit kosten voor bijvoorbeeld stopcontacten betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij A] hiermee onvoldoende gemotiveerd betwist dat er geen onvoorziene kosten zijn gemaakt. [partij A] heeft niet geconcretiseerd dat bijvoorbeeld voor stopcontacten – door tegenvallers – extra kosten zijn gemaakt, laat staan dat dit is gebeurd voor een bedrag van
€ 30.000,-.
5.19.
Ad b) t/m e): [partij A] heeft tijdens de zitting erkend dat niet de in de begroting genoemde heipalen zijn gebruikt voor de uitbouw, maar volgens haar is wel een andere funderingstechniek gebruikt om de uitbouw te ondersteunen. Volgens haar waren de kosten hiervan gelijk aan die van de heipalen. Ook voert [partij A] aan dat zij de leuning van de zoldertrap wel heeft gemaakt, maar niet heeft gemonteerd. Het gefactureerde bedrag zag op de productiekosten. [partij A] heeft verder aangevoerd dat zij de binnendeurkozijnen deels heeft afgetimmerd en het ‘materiaal boeideel plafonnetje overstek’ wel heeft geleverd.
5.20.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij A] hiermee onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij deze werkzaamheden niet heeft verricht. Aangenomen kan worden dat er een fundering nodig was voor de uitbouw, maar de vraag is of er ook geheid is. Daarvoor was immers deze specifieke kostenpost opgenomen. Nu [partij A] heeft ontkend dat er is geheid, moeten de kosten voor deze post worden afgewezen, zeker nu zij niet heeft geconcretiseerd welke werkzaamheden zij dan wel heeft uitgevoerd. Wat betreft de leuning van de zoldertrap, het leveren van het ‘materiaal boeideel plafonnetje overstek’ en het deels aftimmeren van de binnendeurkozijnen, heeft [partij A] onvoldoende onderbouwd dat deze werkzaamheden (deels) zijn verricht. Zij heeft daarbij niet verwezen naar bijvoorbeeld een vermelding van deze werkzaamheden op de regieoverzichten.
5.21.
Ad f) t/m g): Ten aanzien van de andere posten die deels niet zouden zijn uitgevoerd heeft [partij A] aangevoerd dat sommige punten mogelijk op een andere manier zijn uitgevoerd dan van tevoren bedacht. Dit neemt echter niet weg dat er wel is gewerkt en er ook voor moet worden betaald. Zo zijn er weliswaar minder stenen geleverd dan in de begroting opgenomen, maar het ging wel om duurdere stenen, aldus [partij A] .
5.22.
De rechtbank is van oordeel dat ook hier [partij A] haar standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. [partij A] heeft volstaan met een korte reactie zonder nadere onderbouwing, zoals een verwijzing naar de stukken. Dit betekent dat deze posten als onvoldoende betwist mee zullen worden genomen in de berekening als minderwerk.
5.23.
[partij B] kwam uit op een bedrag van € 166.705,00 exclusief btw voor het minderwerk. Nu de rechtbank haar op alle punten volgt betekent dit dat er een bedrag van
€ 166.705,00 exclusief btw op de begroting in mindering moet worden gebracht.
Redelijke prijs
5.24.
Gelet op het voorgaande, is de richtprijs € 370.054,00 - € 166.705,00 = € 203.349,00 exclusief btw.
5.25.
Op grond van artikel 7:752 BW is, indien bij het sluiten van de overeenkomst slechts een richtprijs is bepaald, de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd. Ook mag de richtprijs dan met niet meer dan 10% worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk voor de waarschijnlijkheid van een verdere overschrijding heeft gewaarschuwd, om hem de gelegenheid te geven het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen.
5.26.
Tijdens de zitting heeft [partij A] gesteld dat zij meer dan 10% mag afwijken van de richtprijs, nu zij [partij B] op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkeling van de kosten. [partij B] betwist dat [partij A] haar op de hoogte heeft gehouden. Tijdens de zitting heeft [partij B] aangevoerd dat zij meerdere malen heeft gevraagd of de werkzaamheden binnen de begroting pasten en dat [partij A] hierop bevestigend heeft geantwoord.
5.27.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [partij A] [partij B] tijdig heeft gewaarschuwd voor overschrijding van de richtprijs. [partij A] heeft erkend dat zij de vragen van [partij B] bevestigend heeft beantwoord en heeft aangegeven dat zij de eerste maanden geen reden had om te denken dat het totaalbedrag boven het begrote bedrag uit zou komen. Voor zover [partij A] stelt dat zij [partij B] na de eerste maanden heeft gewaarschuwd voor overschrijding van het bedrag uit de begroting, ontbreekt daarvan een (schriftelijke) onderbouwing. De zich in het dossier bevindende regieoverzichten, waarnaar [partij A] heeft verwezen, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk genoeg om zonder toelichting te worden beschouwd als een waarschuwing in de zin van artikel 7:752 lid 2 BW. Zo heeft [partij A] niet (per stelpost) in de regieoverzichten vermeld of het begrote bedrag werd overschreden.
5.28.
Nu [partij A] [partij B] niet tijdig heeft gewaarschuwd, mag de richtprijs met maximaal 10% worden overschreden. Dit betekent dat een redelijke prijs voor de verbouwingswerkzaamheden van [partij A] € 203.349,00 + 10% = € 223.683,90 exclusief btw is. Hier komt dan nog het meerwerk bij. Dit zal de rechtbank hieronder bespreken.
Meerwerk
5.29.
Niet in geschil is dat [partij A] in opdracht van [partij B] extra werkzaamheden heeft verricht die niet in de begroting waren opgenomen. Ook staat vast dat [partij B] hiervoor moet betalen. Partijen verschillen wel van mening over de vraag om welk bedrag het gaat. [partij A] heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat [partij B] voor het meerwerk € 59.713,15 (de rechtbank begrijpt: exclusief btw) is verschuldigd. [partij B] betwist dat. Volgens haar heeft [partij A] voor € 33.926,00 exclusief btw aan meerwerk verricht.
5.30.
De rechtbank is van oordeel dat enkel het meerwerk voor een bedrag van
€ 33.926,00 is komen vast te staan. [partij A] heeft ter onderbouwing van het bedrag van € 59.713,15 verwezen naar een gearceerde versie van het regieoverzicht van 11 november 2021. Daarop zou [partij A] de posten van het meerwerk hebben gearceerd. Zoals [partij A] zelf ter zitting aangaf is dit stuk niet in het geding gebracht. Er zit wel een e-mail van 31 december 2021 in het dossier waarin wordt verwezen naar (het lijkt) een soortgelijk excel-overzicht, maar dit overzicht zit dan weer niet in het dossier. [partij A] heeft verder ter zitting aangegeven dat [partij B] dit stuk wel heeft ontvangen, maar dit heeft [partij B] niet erkend. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat [partij A] haar stelling, voor zover dit ziet op meerwerk boven een bedrag van € 33.926,00, onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op haar weg gelegen om de onderbouwing tijdig in het geding te brengen.
5.31.
[partij A] heeft verder gesteld dat het meerwerk bestond uit een duurdere vloerafwerking en dubbel werk als gevolg van trage besluitvorming en veranderende wensen van [partij B] . Wat betreft de vloerafwerking heeft [partij A] echter niet geconcretiseerd tot welke kosten dit heeft geleid. Dit geldt ook voor het dubbel werk, waarbij ook geldt dat dit door [partij B] is betwist en door [partij A] vervolgens niet is onderbouwd.
5.32.
Dit betekent dat de rechtbank uit zal gaan van het door [partij B] genoemde bedrag voor meerwerk van € 33.926,00, exclusief btw.
Conclusie
5.33.
De conclusie is dat [partij B] € 223.683,90 + € 33.926,00 = € 257.609,90, exclusief btw aan [partij A] moet betalen voor de door [partij A] verrichte werkzaamheden. Uitgaande van een btw-tarief van 21%, zoals door [partij A] gehanteerd en door [partij B] niet bestreden, diende [partij B] een bedrag van € 257.609,90 + 21% = € 311.707,98 inclusief btw te betalen.
5.34.
[partij B] stelt dat zij € 299.359,70 inclusief btw heeft betaald aan [partij A] . [partij A] betwist dit en stelt dat [partij B] € 244.328,00 heeft betaald. Uit het door [partij A] overgelegde overzicht van betalingen (productie 3 bij de dagvaarding) blijkt dat het door [partij B] gestelde bedrag klopt: € 33.900,00 + € 10.900,00 + € 4.450,00 + € 50,00 + € 49.500,00 + € 450,00 + € 4.300,00 + € 6.700,00 + € 25.000,00 + € 300,00 + € 14.239,76 + € 47.190,00 + € 20.000,00 + € 11.866,47 + € 16.613,47 + € 25.000,00 + € 28.900,00 =
€ 299.359,70.
5.35.
Het voorgaande betekent dat [partij B] nog een bedrag moet betalen van € 311.707,98 - € 299.359,70 = € 12.348,28. Tussen partijen staat echter vast dat [partij A] de verkeerde tuindeuren heeft geleverd en dat [partij B] daarvoor niet hoeft te betalen. Dit gaat om een bedrag van € 14.300,00. Deze post is nog niet meegenomen in het minderwerk en moet nog op het te betalen bedrag in mindering worden gebracht. Dit betekent dat het eindbedrag neerkomt op € 12.348,28 - € 14.300,00 = - € 1.951,72. Nu niet kan worden vastgesteld dat [partij B] een bedrag aan [partij A] moet betalen, zal de vordering in conventie zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.36.
[partij A] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
  • griffierecht € 1.325,00
  • salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten x € 1.214,00, tarief IV)
  • nakosten
Totaal € 3.931,00
In reconventie
Tekortkoming nakoming overeenkomst
5.37.
[partij B] stelt zich op het standpunt dat [partij A] op een aantal punten tekort is geschoten bij de verbouwing en dat zij daardoor schade heeft geleden. Het gaat om een vijftal posten. De vordering onder 1 ziet op de kozijnen en de vordering onder 2 ziet op de cv-ketel, Velux-ramen, de badkamer en grond. De rechtbank is van oordeel dat alleen de vordering onder 2 ten aanzien van de cv-ketel moet worden toegewezen en legt hieronder uit waarom.
Kozijnen / deuren
5.38.
Niet in geschil is dat [partij A] bij de plaatsing van kozijnen/deuren niet heeft gehandeld overeenkomstig de overeenkomst. Uit de overwegingen met betrekking tot de vordering in conventie volgt dat de prijs voor deze kozijnen is afgetrokken van de eindfactuur en dus reeds is verrekend. [partij B] heeft erkend dat zij het bedrag voor de kozijnen nog niet had betaald aan [partij A] . Dit wordt ook bevestigd in het overzicht van betalingen dat [partij A] heeft overgelegd. Hierop is te zien dat [partij B] van de factuur van 15 juli 2021 een bedrag van € 14.300,00 niet heeft betaald. Niet gebleken is dat [partij B] dit bedrag later alsnog aan [partij A] heeft betaald.
5.39.
De rechtbank maakt uit deze gang van zaken op dat partijen de kozijnen uit de overeenkomst hebben gehaald. De kosten die [partij B] heeft gemaakt voor nieuwe kozijnen kunnen daarom niet worden beschouwd als schade als gevolg van het tekortschieten door [partij A] . [partij A] is dan ook niet gehouden tot vergoeding van de kosten voor nieuwe kozijnen.
Cv-ketel
5.40.
[partij A] voert aan dat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst wat betreft de cv-ketel. De installateur heeft zijn best gedaan om de cv-ketel zo ver mogelijk naar achteren onder de schuine kant van het dak weg te werken, maar werd begrensd door de maat van het toestel.
5.41.
Naar aanleiding van dit verweer heeft [partij B] een foto overgelegd met daarop een rode markering op een houten vloer. Tijdens de zitting heeft [partij B] gezegd dat zij met [partij A] heeft afgesproken dat [partij A] het zou aangeven als de cv-ketel de rode markering zou overschrijden. Volgens [partij A] was
indicatiefaangegeven tot waar de cv-ketel moest worden beperkt. [partij A] heeft echter niet betwist dat is afgesproken dat zij het zou aangeven als de rode markering zou worden overschreden. Niet in geschil is dat de rode markering vervolgens is overschreden en dat geen overleg daarover is gevoerd. Onder deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de cv-ketel niet zo is geplaatst als tussen partijen was afgesproken. Daarom is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
5.42.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij B] haar schade voldoende onderbouwd. [partij B] heeft offertes overgelegd van Freek van Os van 31 maart 2025 voor het verplaatsen van de cv-ketel voor een bedrag van € 5.738,90 en van Roy parketspecialisten van 17 maart 2025 voor het herstellen van de parketvloer voor een bedrag van € 752,40. Dit komt neer op een totale schade van € 6.491,30.
Velux ramen
5.43.
[partij A] voert aan dat de gebreken aan de Velux ramen onvoldoende zijn onderbouwd. [partij B] heeft de ramen online besteld en de positie is door [partij B] bepaald. [partij B] heeft na de plaatsing van de ramen niet geklaagd. Ook hier heeft [partij B] volgens [partij A] de gestelde schade niet onderbouwd.
5.44.
Nu [partij A] heeft aangevoerd dat de positie van de dakramen door [partij B] is bepaald, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [partij B] om te onderbouwen dat [partij A] niet conform de afspraak tussen partijen heeft gehandeld. Tijdens de zitting heeft [partij B] gesteld dat zij [partij A] heeft laten weten dat er rekening mee moest worden gehouden dat zij niet lang is en dat zij bij de hendel van de ramen moest kunnen. [partij B] heeft dit echter niet onderbouwd met bijvoorbeeld e-mails of appberichten. De rechtbank kan onder deze omstandigheden niet vaststellen dat [partij A] de dakramen hoger heeft geplaatst dan tussen partijen is afgesproken. Op dit punt is er dan ook geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
Inham badkamer
5.45.
[partij A] voert aan dat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst voor wat betreft de inham van de badkamer. De inham is volgens [partij A] niet te klein voor een wasmachine, maar de door een derde aangebrachte vloer is te hoog.
5.46.
Gelet op dit verweer, was het aan [partij B] om nader te onderbouwen dat [partij A] is tekortgeschoten bij het maken van de inham. Tijdens de zitting heeft [partij B] gezegd dat zij met [partij A] had afgesproken dat [partij A] overleg zou voeren met de derde die de vloer heeft aangebracht. Als de vloer te hoog is omdat [partij A] heeft nagelaten te overleggen, komt dit volgens [partij B] voor risico van [partij A] . Deze afspraak heeft [partij B] niet onderbouwd met bijvoorbeeld e-mails of appberichten. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de inham kleiner is dan tussen partijen is afgesproken dan wel dat [partij A] is tekortgeschoten bij de afspraak om overleg te voeren over het aanbrengen van de vloer. Ook op dit punt is er geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen.
Grond
5.47.
Verder betwist [partij A] dat grond is afgevoerd. Het afvoeren van grond is volgens [partij A] niet gangbaar. [partij A] voert verder aan dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
5.48.
Gelet op de gemotiveerde betwisting, had [partij B] nader moeten onderbouwen dat grond is afgevoerd. [partij B] heeft tijdens de zitting gewezen op de factuur van [bedrijfsnaam] ., een onderaannemer van [partij A] , van 4 mei 2021. Daarop staat bij 22 maart 2021 als omschrijving: ‘Stortkosten grond/gras/wortels’ en is vermeld dat het gaat om 10 m³. [partij A] heeft een toelichting gegeven op de verschillende afvoerstromen en aangegeven dat gestorte grond op een andere manier wordt vermeld in facturen. De rechtbank kan onder deze omstandigheden niet vaststellen dat [partij A] grond heeft afgevoerd. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat [partij B] is uitgegaan van 15 m³ grond, terwijl het in de factuur gaat om 10 m³ aan zowel grond als gras en wortels. Van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen is hier niet gebleken.
Conclusie
5.49.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] alleen is tekortgeschoten ten aanzien van de cv-ketel. Dit betekent dat de vordering onder 1 in reconventie zal worden afgewezen en de vordering onder 2 in reconventie zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 6.491,30.
Wettelijke rente
5.50.
[partij A] voert aan dat de gevorderde wettelijke rente niet voor toewijzing in aanmerking kan komen. Het bedrag is nooit eerder gevorderd.
5.51.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de e-mail van 21 juni 2022, waarnaar [partij B] heeft verwezen, slechts betrekking op de kozijnen, niet op de cv-ketel. Dit geldt dan ook niet als een ingebrekestelling voor de cv-ketel. Gesteld noch gebleken is dat [partij A] anderszins in verzuim is. Over het bedrag van € 6.491,30 is [partij A] dan ook geen wettelijke rente verschuldigd.
Proceskosten
5.52.
Partijen zijn in reconventie over en weer op enig punt in het (on)gelijk gesteld. De rechtbank ziet hierin reden om te bepalen dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van [partij B] , begroot op € 3.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij A] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet [partij A] € 92,00 extra aan nakosten betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft 6.2 uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
6.4.
veroordeelt [partij A] een bedrag van € 6.491,30 te betalen aan [partij B] binnen zeven dagen na dit vonnis;
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.

Voetnoten

1.Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen.
2.Kamerstukken II 2000/01, 27 809, nr. 3.
3.De Haviltex-maatstaf, zie Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.