ECLI:NL:RBDHA:2025:11670
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van een Amerikaanse verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Amerikaanse asielzoeker. De verzoeker had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de Minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 24 juni 2025 in de algemene procedure niet-onvankelijk verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.
De verzoeker, afkomstig uit de Verenigde Staten, had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste door de minister buiten behandeling zijn gesteld of afgewezen. De verzoeker vreesde voor zijn uitzetting naar de VS, omdat hij daar geen bescherming zou krijgen tegen criminelen en hij wees op zijn medische problemen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de VS niet als een veilig land van herkomst kunnen worden beschouwd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de beroepen van de verzoeker geen redelijke kans van slagen hebben en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.