Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij is genaamd [naam], is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Soedanese nationaliteit. Hij behoort tot de Four bevolkingsgroep. Eiser is uit Soedan vertrokken vanwege de oorlog. Hij werd in Soedan gediscrimineerd en bedreigd, omdat hij afkomstig is uit Four en is daar door gewapende mensen bestolen. Eiser heeft daarna van 5 februari 2024 tot september 2024 in Tsjaad gewoond. Tsjaad heeft hij verlaten, omdat hij gediscrimineerd werd omdat hij Soedanees is en omdat hij daar geen leven kon opbouwen.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
gestelde identiteit, Soedanese nationaliteit en herkomst;
discriminatie in Tsjaad.
5. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat beide asielmotieven niet geloofwaardig zijn. De minister acht op basis van een echt bevonden Tsjadisch paspoort (wel) geloofwaardig dat eiser [eiser] is, geboren op [geboortedatum] 1998 te Tsjaad en dat eiser de Tsjadische nationaliteit heeft. Vervolgens heeft de minister wat hij wel geloofwaardig acht verder getoetst en daarbij gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Tsjaad. Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, lid 1, onder c en onder e, van de Vw 2000. De minister stelt daarbij dat eiser hem heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit en daarover verklaringen heeft afgelegd die worden beoordeeld als kennelijk inconsequent.
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De minister werpt ten onrechte tegen dat hij zijn asielrelaas onvoldoende heeft onderbouwd met originele documenten. Van eiser kan niet worden verlangd dat hij originele documenten overlegt in de grensprocedure, omdat dit een onmogelijke eis is. De passage in de Werkinstructie 2024/6 over de bewijswaarde van kopieën strookt ook niet met het geldende recht. Hiermee wordt niet onderkend dat asielzoekers vaak niet beschikken over documenten die hun vrees voor vervolging of ernstige schade kunnen bewijzen. Deze realiteit wordt benoemd in paragraaf 203 en 204 van het UNHCR-Handboek. Deze eis van overlegging van originele documenten is bovendien in strijd met rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waaruit volgt dat ook bewijswaarde toekomt aan kopieën.Daarbij komt dat documenten volgens artikel 4, tweede en derde lid, van de Kwalificatierichtlijn altijd tegen het licht van de verklaringen van de vreemdeling moeten worden beoordeeld. De minister vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst ten onrechte ongeloofwaardig. Daarbij verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 maart 2024.Eiser heeft in de asielprocedure een kopie en inmiddels origineel paspoort van Soedan overgelegd. Eiser stelt dat de minister hierdoor niet zonder meer de nationaliteit van Tsjaad kan tegenwerpen, nu voor de laatste geen enkel aanknopingspunt aanwezig is in het dossier en het later op 7 november 2024 overgelegde origineel paspoort van Soedan ten volle in onderhavige procedure had dienen te onderzoeken en beoordelen. Niet is gebleken dat dit document ter beoordeling aan Bureau Documenten of de Marechaussee is voorgelegd. Dit document kan door de minister niet zonder meer betekenisloos worden beschouwd. Eiser heeft in de gronden van beroep ook gewezen op uitspraken van de Afdeling van 14 augustus 2024, 13 april 2016, 30 november 2022, 19 januari 2022en het arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2012. Eiser heeft verder aangevoerd dat, in onderlinge samenhang bezien met de informatie over corruptie in Tsjaad en het bericht van de ambassade van Tsjaad, hij met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat hij het paspoort van Tsjaad frauduleus heeft verkregen.
Het oordeel van de rechtbank
Originele en authentieke documenten
7. Nu eiser (eerst) een echt bevonden Tsjadisch paspoort heeft overgelegd, geldt het kader zoals de rechtbank hierna zal bespreken en komt de rechtbank niet toe aan eisers standpunt over de overgelegde kopieën van documenten uit Soedan waarvan eiser later de originelen heeft overgelegd.
De geloofwaardigheid van de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2024volgt dat de minister bij de beoordeling van persoonsgegevens en de nationaliteit van een vreemdeling, in beginsel mag uitgaan van de gegevens zoals vermeld in een authentiek bevonden paspoort. Als een vreemdeling stelt dat dat paspoort, of bepaalde daarin vermelde gegevens, toch buiten beschouwing moeten worden gelaten, dan is het in beginsel aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. In dit geval mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij alles doet waar hij redelijkerwijs toe in staat is om van de autoriteiten van het land dat het paspoort heeft afgegeven een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het betreffende paspoort aanmerken als rechtsgeldig afgegeven en/of de vreemdeling als hun onderdaan beschouwen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig is. Het door eiser overgelegde Tsjadisch paspoort is immers echt bevonden door het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID) van de Koninklijke Marechaussee. Niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om een verklaring te krijgen van de Tsjadische autoriteiten waarin wordt aangegeven of het door eiser overgelegde paspoort als rechtsgeldig wordt aangemerkt en/of dat eiser als hun onderdaan wordt beschouwd. Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat voor de Tsjadische nationaliteit geen aanknopingspunt aanwezig is in het dossier. Het door eiser overgelegde Tsjadische paspoort is immers echt en authentiek bevonden. Dat volgens eiser aanknopingspunten aanwezig zijn in het dossier die duiden op de Soedanese nationaliteit is onvoldoende om niet meer uit te gaan van de gegevens in het echt bevonden Tsjadische paspoort. Voor zover eiser hiermee doelt op de in beroep overgelegde kopieën waarvan hij de originelen wel aan de minister heeft overhandigd en waarna de door de Soedanese autoriteiten afgegeven paspoort en identiteitskaart echt zijn bevonden, geldt immers dat het mogelijk is dat eiser zowel in het bezit is van de Tsjadische als de Soedanese nationaliteit. Dat het Soedanese paspoort een visum voor Tsjaad bevat, maakt dat niet anders nu dit niet uitsluit dat eiser na het verkrijgen van dit visum alsnog een paspoort en/of de nationaliteit van Tsjaad heeft verkregen. Ook indien op basis van het echt bevonden Soedanese paspoort de Soedanese nationaliteit komt vast te staan, heeft eiser nog niet voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting om aannemelijk te maken dat het echt bevonden Tsjadische paspoort frauduleus is verkregen. Dat verder uit algemene informatie blijkt dat er in Tsjaad sprake is van corruptie en de ambassade heeft bevestigd aan de advocaat van eiser dat er in Tsjaad een netwerk is geweest voor documentfraude en dergelijke documenten in omloop zijn, ook wanneer dit in samenhang zou worden bezien met de overlegde Soedanese documenten en de verklaringen van eiser tijdens de gehoren, is daarvoor onvoldoende. Om aan de inspanningsverplichting te voldoen, had van eiser op zijn minst mogen worden verwacht dat hij in reactie op het bericht van de ambassade van Tsjaad nog vraagt of zij zijn paspoort als rechtsgeldig aanmerken en/of hem als hun onderdaan beschouwen (zie r.o. 8). Nu eiser dat heeft nagelaten, zo is ook ter zitting gebleken, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het paspoort frauduleus is verkregen en heeft hij onvoldoende inspanningen verricht om dat aannemelijk te maken. De minister heeft ter zitting ook terecht betoogd dat de ambassade van Tsjaad zeer welwillend is in het beantwoorden van vragen, zo blijkt uit de snelle reactie van de ambassade aan eisers advocaat en waarbij de minister bovendien onbetwist heeft aangevoerd dat het zelfs mogelijk is om antwoord te krijgen over individuele casussen.
10. Nu de minister eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en de beoordeling van eisers asielrelaas alleen relevant is als eisers nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig zijn, hoefde de minister geen individuele beoordeling te maken van het reële risico op ernstige schade dat eiser zou lopen bij terugkeer naar het door hem gestelde land van herkomst Soedan. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2024, 13 april 2016, 30 november 2022 en 19 januari 2022 en het arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2012 slaagt dan ook niet.
Het terugkeerbesluit en aanvullend terugkeerbesluit
11. Eiser voert in zijn aanvullende gronden van beroep aan dat hij afkomstig is uit Soedan. Hij heeft via een tussenpersoon een Tsjadisch paspoort verkregen. De minister neemt hierdoor de nationaliteit van Tsjaad aan. De minister is in het bezit gesteld van een origineel paspoort van Soedan. In het aanvullende terugkeer besluit wordt Kameroen aangewezen. Eiser heeft geen enkele binding met dit land, terugkeer zal voor hem desastreus zijn. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 29 januari 2025en stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij terug kan keren naar Kameroen. Reeds hierdoor dient het beroep gegrond te worden verklaard. Verder stelt eiser dat tevens de (doorwerking en rechtsgevolgen) van de uitspraak van 17 oktober 2024nader dient te worden beschouwd, de verplichting van de nationale rechter om ambtshalve bij de ten uitvoerlegging van een terugkeerbesluit vast stellen of schending van het beginsel van non refoulement aan de orde is.
12. De rechtbank stelt vast dat twee landen van terugkeer worden genoemd in het terugkeerbesluit en aanvullend terugkeerbesluit, namelijk Tsjaad als land van herkomst en Kameroen als land van doorreis. Alleen de terugkeer van eiser naar Kameroen is in geschil. De minister heeft Kameroen aangemerkt als land van doorreis.
13. Uit artikel 3, derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) volgt dat onder terugkeer, onder andere, wordt verstaan het proces waarbij een onderdaan van een derde land, vrijwillig gevolg gevend aan een terugkeerverplichting of gedwongen, terugkeert naar een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen.
14. De minister stelt zich op het standpunt dat het Verdrag van Chicago, waar Kameroen partij bij is, een ‘andere regeling’ is als bedoeld in artikel 3, derde lid van de Terugkeerrichtlijn en op grond daarvan toegang tot Kameroen gewaarborgd is.Dit verdrag regelt namelijk hoe om te gaan met vreemdelingen aan wie toegang is geweigerd, zoals bij eiser ook het geval is. Op grond daarvan kan eiser terugkeren met een removal order naar de luchthaven van Yaoundé in Yaoundé, Kameroen.
15. Eiser betwist dit. Eiser voert aan de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser kan terugkeren naar Kameroen. Ten eerste heeft eiser de Soedanese nationaliteit en niet de Kameroense nationaliteit. Ook is niet gebleken dat eiser banden heeft met Kameroen. Dat de luchtvaartmaatschappij bereid is eiser met een removal order terug te vervoeren naar Kameroen maakt dat niet anders, omdat de toegang tot Kameroen hierbij niet is gewaarborgd. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser op een uitspraak van 29 januari 2025 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg.
16. De rechtbank stelt vast dat op 19 oktober 2024 een removal order is uitgebracht aan Royal Air Maroc als bedoeld in hoofdstuk 5 van Annex 9 van het Verdrag van Chicago. Deze removal order houdt de verplichting in voor de luchtvaartmaatschappij waarmee eiser is aangekomen, in dit geval Royal Air Maroc, eiser buiten het Schengengebied te brengen als de minister daarom vraagt. De minister heeft toegelicht dat de removal order zal worden gebruikt om eiser terug te voeren naar de luchthaven van Yaoundé in Yaoundé, Kameroen.
17. Dat deze removal order is gericht op de luchtvaartmaatschappij en niet aan Kameroen betekent niet dat dit geen verplichtingen voor Kameroen in het leven brengt. Uit artikel 5.12 van Annex 9 van het Verdrag van Chicago volgt dat een verdragsstaat, Kameroen in dit geval, de persoon die is verwijderd uit een Staat waar hij ontoelaatbaar is bevonden, Nederland, die persoon accepteert voor verder onderzoek, zolang deze persoon zijn reis vanuit die Staat is begonnen. Dit is het geval. Eiser is namelijk via Kameroen naar Nederland gereisd. Verder volgt uit artikel 5.12 dat Kameroen eiser niet zal terugsturen naar het land waar hij eerder ontoelaatbaar is bevonden. Uit artikel 5.13 volgt dat een removal order en een ‘covering letter’ als bedoeld in Appendix 9 voldoende is om dit onderzoek uit te voeren. Uit paragraaf A1/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat de ambtenaar belast met grensbewaking een dergelijke ‘covering letter’ opstelt om het terugvoeren van een vreemdeling naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren. Hiermee is de toegang tot Kameroen gewaarborgd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het Verdrag van Chicago een ‘andere regeling’ is in de zin van artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Dat eiser wellicht geen toegang krijgt tot het grondgebied van Kameroen en alleen tot de luchthaven is in dit kader niet van belang, aangezien het niet uit de Terugkeerrichtlijn blijkt dat dit vereist is. Dat eiser geen banden heeft met Kameroen maakt dit evenmin anders. Ook dit is geen vereiste.
18. De rechtbank constateert verder dat eiser is gehoord op het voornemen van de minister een aanvullend terugkeerbesluit te nemen met als land van terugkeer Kameroen en dat de minister in het aanvullend terugkeerbesluit wel heeft gemotiveerd dat terugkeer naar Kameroen als land van doorreis geen schending oplevert van artikel 3 van het EVRM. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser in het gehoor heeft aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar Kameroen, omdat hij Soedanees is en niets in Kameroen te zoeken heeft. Eiser heeft dus niet aangegeven dat hij in Kameroen problemen heeft ondervonden, waardoor geen beletsel bestaat in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in beroep hierover ook geen gronden heeft aangevoerd, behoudens de stelling dat deze toets ambtshalve moet plaatsvinden. Gelet op het voorgaande heeft de minister voldoende gemotiveerd dat eiser met een removal order kan terugkeren naar Kameroen en dat er geen sprake is van schending van non-refoulement. Van strijd met het arrest Ararat van het Hofis gelet op het voorgaande geen sprake. Eisers betoog dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd slaagt daarom ook niet.
19. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen afzonderlijke beroepsgronden heeft gericht tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag op basis van hetgeen de minister wel geloofwaardig acht, tegen de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond en het opgelegde inreisverbod. Reeds om die reden kan het beroep op deze onderdelen eveneens niet slagen.