ECLI:NL:RBDHA:2025:1052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.48559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Mauritaanse vreemdeling afgewezen als kennelijk ongegrond, aanvullend terugkeerbesluit vernietigd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Mauritaanse vreemdeling. Eiser had op 9 november 2024 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 28 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser voerde aan dat hij in Mauritanië als slaaf had gewerkt voor een Arabische man, die hem mishandeld zou hebben. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 16 januari 2025 behandeld, waarbij het onderzoek werd gesloten. Op 17 januari 2025 heeft de minister een aanvullend terugkeerbesluit genomen, dat door eiser aan het dossier werd toegevoegd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het beroep van eiser ook als gericht tegen dit aanvullend terugkeerbesluit beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat de minister niet ten onrechte de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond had afgewezen. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims over slavernij en mishandeling. De rechtbank vond de verklaringen van eiser tegenstrijdig en niet geloofwaardig. Eiser had geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verhaal, en de rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Mauritanië te vrezen had voor vervolging.

Wat betreft het aanvullend terugkeerbesluit, oordeelde de rechtbank dat de minister onvoldoende had gemotiveerd dat eiser kon terugkeren naar Marokko. De rechtbank vernietigde het aanvullend terugkeerbesluit en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 907 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Inleiding

Bij besluit van 28 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld, waarna het onderzoek werd gesloten. Aanwezig waren de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Op 17 januari 2025 heeft verweerder een aanvullend terugkeerbesluit genomen. Het aanvullend terugkeerbesluit is op 17 januari 2025 door eiser toegevoegd aan het digitale dossier met het verzoek het beroep tevens te beschouwen als beroep gericht tegen dit besluit.
De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en het beroep van eiser op grond van artikel 6:19, eerste en tweede lid, van de Awb [1] aan te merken als beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit.
Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen aanvullende toelichting gegeven op het aanvullend terugkeerbesluit. Eiser heeft op 24 januari 2025 aanvullende gronden van beroep ingediend.
Op 28 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bepaald dat zij op uiterlijk 30 januari 2025 uitspraak zal doen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
1. Eiser is geboren op [datum] 2000 en heeft de Mauritaanse nationaliteit. Eiser heeft op 9 november 2024 asiel aangevraagd.
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Mauritanië heeft gewerkt voor een Arabische man genaamd [naam] . Eiser paste op diens koeien. Omdat één van de koeien was verdwenen beschuldigde [naam] eiser ervan deze koe verkocht te hebben. [naam] heeft toen een deel van eisers vinger afgehakt. Eiser is vervolgens gevlucht naar [plaats 1] . Van een vriend van zijn oom vernam hij dat [naam] in [plaats 1] was en dat hij naar eiser op zoek was. Eiser is daarom vertrokken naar [plaats 2] en uiteindelijk via Marokko gevlucht naar Nederland.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder vindt de gestelde problemen van eiser met [naam] evenwel
niet geloofwaardig. Verweerder overweegt in dat verband dat eiser zijn asielrelaas niet heeft onderbouwd met documenten en dat hij geen goede verklaring heeft voor het ontbreken daarvan. Eiser had bijvoorbeeld een document van het ziekenhuis kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij (naar eigen zeggen meermaals) is behandeld aan zijn vinger. Daarnaast zijn eisers verklaringen over de gestelde problemen, zijn verblijf in [plaats 1] en de behandeling in het ziekenhuis tegenstrijdig en onsamenhangend. Dat eiser analfabeet is maakt niet dat van eiser niet verwacht kan worden dat hij gebeurtenissen eenduidig in de tijd plaatst. Tot slot op het standpunt heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen hulp kon krijgen van de autoriteiten in Mauritanië.
De beroepsgronden
4. Eiser voert hiertegen aan dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de arbeid die eiser voor [naam] verrichtte ten onrechte niet aangemerkt als slavenarbeid. Eiser heeft immers verklaard dat hij een ‘soort slaaf’ was voor [naam] . Dat eiser slaaf was blijkt ook uit de mishandeling van eiser door [naam] . Verweerder verlangt verder ten onrechte dat eiser met stukken de oorzaak van het missen van een stuk van zijn vinger onderbouwt. Het is aan verweerder om dit te beoordelen. Eiser wijst ter onderbouwing op paragraaf C1/4.6 van de Vc. [3] Er zijn voldoende indicaties voor verweerder om over te gaan tot Forensisch Medisch Onderzoek. Verder heeft verweerder eisers verklaringen niet aan hem kunnen tegenwerpen. Eiser is immers analfabeet. Uit de door eiser overgelegde informatie [4] blijkt dat mensen die laaggeletterd zijn moeite hebben met klokkijken en rekenen en derhalve de tijd niet goed kunnen schatten. Tot slot kan hij geen bescherming krijgen van de autoriteiten in Mauritanië. Ten onrechte heeft verweerder niet erkend dat donkere Mauritaniërs zoals eiser in Mauritanië gezien moeten worden als ‘social group’ in de zin van artikel 10, eerste lid onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [5]
Het oordeel van de rechtbank.
5. De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de beroepsgrond van eiser dat hij in Mauritanië slaaf was van [naam] en dat hij ook als zodanig wordt beschouwd door de overheid van Mauritanië. Niet in geschil is dat slavernij nog voorkomt in Mauritanië. Echter heeft verweerder niet hoeven volgen dat eiser in Mauritanië een slaaf was. De enkele verklaring van eiser dat hij als een 'soort slaaf' voor [naam] werkte is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat eiser heeft verklaard dat hij op zoek was naar werk en uiteindelijk bij [naam] kon gaan werken. Niet gebleken is dat eiser niet vrijwillig voor [naam] is gaan werken. Dat eiser door [naam] ernstig zou zijn mishandeld leidt evenmin tot het oordeel dat eiser als slaaf voor [naam] werkte. Daarbij is de conclusie onder overweging 6 van belang. Verweerder heeft verder kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij daarna in [plaats 2] opnieuw op zoek ging naar werk, daar gewerkt heeft als autochauffeur waarvoor hij zijn rijbewijs heeft gehaald. Ook die verklaring van eiser duidt er niet op dat eiser in Mauritanië aangemerkt is als slaaf. Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat uit de door eiser overgelegde informatie [6] van VluchtelingenWerk Nederland van 12 november 2024 volgt dat drie procent van de Mauritaanse bevolking slaaf is en dat met name de Haratine-minderheid zwaar getroffen wordt. Niet gebleken is dat deze informatie op eiser van toepassing is.
6. Verweerder heeft niet ten onrechte niet aannemelijk gevonden dat eiser problemen heeft gehad met [naam] en hij daarom te vrezen heeft bij terugkeer naar Mauritanië. Verweerder heeft in dat verband allereerst kunnen overwegen dat eiser geen documenten heeft overgelegd om de gestelde problemen met [naam] te onderbouwen. Zo heeft verweerder van eiser mogen verlangen dat hij bijvoorbeeld een document zou overleggen van het ziekenhuis waaruit blijkt dat hij is behandeld aan zijn vinger. Eiser heeft immers verklaard dat hij meerdere behandelingen heeft gehad aan zijn vinger. Niet is gebleken dat eiser inspanningen heeft verricht om (dergelijke) documenten te verkrijgen. Eisers stelling dat zijn vinger op zichzelf voldoende bewijs is, heeft verweerder niet hoeven volgen. Immers dat eiser een deel van zijn vinger kwijt is hoeft niet noodzakelijkerwijs het gevolg te zijn van eisers gestelde problemen met of handelen door [naam] . Verweerder heeft evenmin aanleiding hoeven zien om over te gaan tot Forensisch Medisch Onderzoek. Het is in de eerste plaats aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Dat met nader medisch onderzoek wellicht gestaafd zou kunnen worden dat eiser een deel van zijn vinger mist door het snijden van een mes, maakt evenmin dat daarmee aannemelijk is dat dat het gevolg is van de gestelde problemen met respectievelijk handelen door [naam] . In dat verband wijst de rechtbank ook op de volgende overweging.
7. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over de gestelde problemen met [naam] . Zo verklaart eiser onduidelijk en tegenstrijdig over het moment waarop het conflict met [naam] plaatsvond. Eiser verklaart namelijk dat hij in 2023 werkte voor [naam] [7] . Eiser heeft ook verklaard dat hij in 2023 in [plaats 1] woonde en hij van de vriend van zijn oom vernam dat [naam] op zoek was naar hem. Dat rijmt niet met de verklaring van eiser dat er twee jaar zat tussen het werken voor [naam] en het moment dat [naam] gezien was in [plaats 1] . Ook verklaart eiser tegenstrijdig over de duur van zijn verblijf in [plaats 1] . Zo verklaart eiser wisselend dat hij twee [8] , drie [9] of vijf á zes jaar [10] in [plaats 1] heeft verbleven. Verder verklaart eiser enerzijds dat hij na het incident met [naam] is ontsnapt en dat zijn oom hem naar het ziekenhuis heeft gebracht [11] terwijl eiser ook heeft verklaard dat zijn oom ten tijde van het incident helemaal niet in Mauritanië verbleef. Verweerder heeft mogen vinden dat eisers wisselende en tegenstrijdige verklaringen op dit punt afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De beroepsgrond van eiser dat hij analfabeet is en aan hem daarom deze tegenstrijdigheden niet kunnen worden tegengeworpen slaagt niet. Verweerder heeft kunnen overwegen dat tijdens het horen van eiser er rekening mee is gehouden dat eiser analfabeet is. Verweerder heeft aan eiser geen tegenstrijdige verklaringen van eiser over data tegengeworpen op detailniveau. Eiser verklaart echter ook in grote lijnen tegenstrijdig en wisselend over de volgorde wanneer gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en de (ruime) tijd daartussen. Het gegeven eiser analfabeet maakt niet dat van eiser niet verwacht kan worden dat hij bepaalde gebeurtenissen in een juiste tijdlijn plaatst en daarover zoveel mogelijk eenduidig verklaard.
8. Nu verweerder niet ten onrechte de gestelde problemen met [naam] ongeloofwaardig heeft kunnen vinden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor [naam] . Daar komt bij dat de gestelde vrees van eiser dat [naam] naar hem op zoek is enkel is gebaseerd op vermoedens. Eiser heeft immers verklaard dat hij na zijn vertrek geen contact meer heeft gehad met [naam] . Ook is niet gebleken dat eiser nog bedreigd is door [naam] of dat er anderzijds aanwijzingen zijn dat [naam] op zoek is naar eiser. De enkele verklaring van eiser dat de vriend van zijn oom [naam] heeft gezien in [plaats 1] is onvoldoende.
9. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, voor zover sprake is van problemen, geen bescherming kan inroepen van de Mauritaanse autoriteiten. De beroepsgrond van eiser dat hij geen bescherming kan inroepen omdat hij gezien wordt als slaaf, slaagt gelet op de conclusie in overweging 5 niet. Hoewel eiser terecht aanvoert dat het standpunt van verweerder dat hij in het ziekenhuis behandeld is maakt dat hij bescherming krijgt van de autoriteiten in Mauritanië vergezocht is, leidt dat niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk geen poging gedaan om hulp te vragen van de Mauritaanse autoriteiten.
10. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 28 november 2024 is ongegrond, en er is in zoverre dan ook geen grond voor een proceskostenvergoeding.
Het aanvullend terugkeerbesluit
11. Op 17 januari 2025 heeft verweerder, nadat het onderzoek ter zitting al was gesloten, een aanvullend terugkeerbesluit genomen. Verweerder heeft het terugkeerbesluit in het bestreden besluit aangevuld met de bepaling dat eiser ook moet terugkeren naar Marokko. Eiser kan op basis van een ‘removal order’ gericht aan ‘Royal Air Maroc’ terugkeren naar Marokko. Volgens verweerder is niet gebleken dat terugkeer naar Marokko in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [12]
12. Eiser heeft op 17 januari 2025 het aanvullend terugkeerbesluit toegevoegd aan het digitale dossier en verzocht om het beroep ook betrekking te laten hebben op het aanvullend terugkeerbesluit.
13. De rechtbank heeft aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. Om proceseconomische redenen en met het oog op artikel 6:19, eerste en tweede lid, van de Awb zal de rechtbank het beroep van eiser beschouwen als mede gericht tegen het aanvullend terugkeerbesluit.
14. Eiser heeft aangevoerd dat het aanvullend terugkeerbesluit geen stand kan houden. Hij heeft geen toegang tot Marokko en evenmin is gebleken dat hij banden heeft met dat land. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 18 september 2023. [13]
15. Verweerder heeft, hoewel dat hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld, geen nadere toelichting gegeven op het aanvullend terugkeerbesluit.
16. Uit de arresten FMS e.a. en M e.a. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 februari 2021 [14] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021 [15] volgt dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd als er voor de betrokken vreemdeling meer mogelijke landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen, aliassen heeft gebruikt of er concrete aanwijzingen zijn dat hij uit een ander land komt dan hij stelt.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd dat eiser kan terugkeren naar Marokko. Niet in geschil is immers dat eiser de Mauritaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft namelijk een Mauritaans paspoort overgelegd dat door verweerder echt is bevonden. Er zijn derhalve geen aanwijzingen dat eiser uit een ander land afkomstig is dan hij heeft gesteld. Ook heeft eiser geen aliassen gebruikt. Verder is niet gebleken dat eiser banden heeft met Marokko. Dat eiser via dat land is gereisd, en hij op grond van een ‘removal order’ kan terugkeren is daarvoor onvoldoende. Verder is niet gebleken van andere concrete aanknopingspunten waaruit volgt dat Marokko een beoogd land van terugkeer is.
18. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen het terugkeerbesluit in het bestreden besluit van 28 november 2024. Dat terugkeerbesluit blijft derhalve staan.
19. De rechtbank concludeert dat het aanvullend terugkeerbesluit onvoldoende is gemotiveerd. Het aanvullend terugkeerbesluit wordt daarom vernietigd. Het beroep voor zover gericht tegen het aanvullend terugkeerbesluit van 17 januari 2025 is daarom gegrond.
20. Omdat het beroep gericht tegen het aanvullend terugkeerbesluit gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 28 november 2024 ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het aanvullend terugkeerbesluit van 17
januari 2025 gegrond;
- vernietigt het aanvullend terugkeerbesluit van 17 januari 2025;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder e van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Over de positie van zwarte Mauritaniërs en slavernijpraktijken in Mauritanië.
7.Pagina 6 van het nader gehoor van 21 november 2024.
8.Pagina 8 van het nader gehoor van 21 november 2024.
9.Pagina 4 van het nader gehoor van 21 november 2024.
10.Pagina 7 van het aanmeldgehoor van 12 november 2024.
11.Pagina 4 van het nader gehoor van 21 november 2024.
12.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
14.ECLI:EU:C:2021:127.