ECLI:NL:RBDHA:2025:1156
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 24 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat er systeemgerelateerde tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen in België, waardoor hij niet veilig kan worden teruggestuurd. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, tenzij er ernstige tekortkomingen zijn.
De rechtbank concludeert dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat er sprake is van systematische tekortkomingen in de opvang in België. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de opvangvoorzieningen in België voldoende zijn en dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 10 januari 2025.