ECLI:NL:RBDHA:2025:1147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 januari 2025, is de maatregel van bewaring van een eiser in het kader van het vreemdelingenrecht aan de orde. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 8 januari 2025 de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 21 januari 2025 behandeld, waarbij de minister ook vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister verschillende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder de noodzaak om de identiteit van de eiser vast te stellen en het risico van onttrekking aan het toezicht.

De rechtbank heeft de zware gronden 3i en 4e, die door de minister op zitting zijn laten vallen, niet in de beoordeling betrokken. De eiser heeft betoogd dat de zware grond 3c niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd, omdat hij niet op de hoogte was van het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de niet betwiste zware en lichte gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de onredelijkheid van de maatregel van bewaring verworpen, waarbij zij heeft opgemerkt dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum adequaat zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
De minister heeft de zware grond 3i en de lichte grond 4e op zitting laten vallen. Deze liggen dus niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
1.2.
Eiser betoogt dat de minister de zware grond 3c niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Daartoe voert eiser aan dat hij niet op de hoogte is gesteld van het terugkeerbesluit van 15 augustus 2024 en daarom niet wist dat hij Nederland moest verlaten. Daarnaast voert eiser aan dat de zware grond 3e hem niet kan worden tegengeworpen. Eiser heeft namelijk wel de juiste persoonsgegevens opgegeven maar de Zwitserse autoriteiten hebben zijn naam verkeerd genoteerd.
1.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a, 3b en 3d en de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware gronden 3c en 3e zal de rechtbank daarom niet bespreken.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Daartoe voert eiser aan dat hij de asielopvang eerder heeft verlaten omdat hij daar een kamer deelde met drie kamergenoten en hij daar problemen mee had. Eiser begrijpt nu dat hij zich beschikbaar moet houden zodat hij in de asielopvang zou kunnen verblijven.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De minister verwijst daarbij in eerste instantie terecht naar de door eiser niet bestreden gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Hoewel eiser aangeeft tot inkeer te zijn gekomen en te begrijpen dat hij zich beschikbaar moet houden, maakt dit niet dat er geen onttrekkingsrisico (meer) is zodat de minister er belang bij had om eiser in bewaring te stellen.
Is de maatregel van bewaring onredelijk bezwarend voor eiser?
3. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring onredelijk bezwarend voor hem is. Eiser heeft namelijk al negen maanden in (vreemdelingen)detentie gezeten voordat hij vandaaruit door Zwitserland aan Nederland is overgedragen. Eiser begrijpt niet waarom het zo lang heeft geduurd voordat hij is overgedragen aan Nederland.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheid dat eiser in Zwitserland voor negen maanden heeft vastgezeten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de inbewaringstelling alleen daarom al onevenredig bezwarend is voor eiser. Daarbij wijst de minister er terecht op dat - indien eiser (psychische) problemen heeft opgelopen door de detentie in Zwitserland - er voor eiser medische voorzieningen aanwezig zijn in het detentiecentrum. Deze medische voorzieningen moeten vergelijkbaar worden verondersteld met de medische zorg in de vrije maatschappij. [1]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.