ECLI:NL:RBDHA:2025:1138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/09/652193/HA RK 23-326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage en wissing van persoonsgegevens in het kader van een feitenonderzoek naar ongewenst gedrag binnen de Tweede Kamer

In deze zaak heeft verzoekster, voormalig Voorzitter van de Tweede Kamer, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om inzage in en wissing van haar persoonsgegevens, die zijn verwerkt in het kader van een feitenonderzoek naar ongewenst gedrag. Dit onderzoek volgde op anonieme brieven die signalen van ongewenst gedrag door verzoekster naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Presidium en de Griffier van de Tweede Kamer als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken van verzoekster tot inzage en wissing deels niet-ontvankelijk zijn, omdat zij niet eerst bij de betrokken partijen zijn ingediend. De rechtbank wijst de verzoeken tot staking en beperking van de verwerking van persoonsgegevens af, omdat de verweerders dwingende gerechtvaardigde gronden hadden voor de verwerking van de persoonsgegevens van verzoekster. De rechtbank concludeert dat de belangen van de Tweede Kamer en de betrokken ambtenaren zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster. De verzoeken tot inzage worden afgewezen, omdat de verweerders verzoekster al de mogelijkheid tot inzage hebben geboden. De rechtbank wijst ook de verzoeken tot wissing af, omdat verzoekster eerder heeft aangegeven dat zij niet tot wissing mocht overgaan. De rechtbank verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoeken tegen Hoffmann, omdat niet is gebleken dat verzoekster een verzoek in de zin van de AVG aan Hoffmann heeft gedaan. De rechtbank veroordeelt verzoekster in de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/652193 / HA RK 23-326
Beschikking van 5 februari 2025
in de zaak van
[woonplaats 1]te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat mr. G.G.J.A. Knoops te Amsterdam,
tegen
1.
HET PRESIDIUM VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAALte Den Haag [1] ,
2.
DE GRIFFIER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAALte Den Haag,
advocaat mr. G.J. Zwenne te Den Haag,

2 [naam 1] te [woonplaats 1] ,

3.
[naam 2]te [woonplaats 2] ,
4.
[naam 3]te [woonplaats 3] ,
advocaat mr. A.A. al Khatib te Amsterdam,
hierna samen te noemen: de gedelegeerd opdrachtgevers,

5 HOFFMANN BEDRIJFSRECHERCHE B.V.te Almere,

advocaat mr. J.J. Gevers te Groningen,
hierna te noemen: Hoffmann,

1.De zaak in het kort

1.1.
In 2022 hebben het Presidium en de Griffier van de Tweede Kamer twee anonieme brieven ontvangen. In de tweede brief werden negentien situaties beschreven waarin verzoekster als Voorzitter van de Tweede Kamer ongewenst gedrag zou hebben vertoond tegenover ambtenaren in dienst van de Tweede Kamer. Het Presidium en de Griffier hebben toen samen opdracht gegeven aan Hoffmann, om te onderzoeken of de in de brieven beschreven situaties echt waren gebeurd en zo ja, hoe daarop vanuit de top van de organisatie was gereageerd. Deze opdracht en de reden daarvoor zijn echter uitgelekt naar de pers, nog vóór verzoekster op de hoogte was gesteld. De kwestie trok veel aandacht in de media en leidde tot politieke onrust. Het Presidium en de Griffier hebben de begeleiding van het onderzoek vervolgens uitbesteed aan de gedelegeerd opdrachtgevers. Verzoekster heeft niet meegewerkt aan het onderzoek; zij heeft zich ook verzet tegen de publicatie van een samenvatting van de onderzoeksresultaten. Het onderzoek is inmiddels afgerond en de Staat heeft lopende deze procedure in een Kamerbrief een samenvatting gedeeld met de Tweede Kamer.
1.2.
In deze procedure verzoekt verzoekster dat de rechtbank verweerders beveelt om de verwerking van haar persoonsgegevens te staken en te wissen, en om de verwerking van haar persoonsgegevens te beperken zodat die gegevens niet worden verwerkt in een rapportage, samenvatting of andere publicatie. Daarnaast verzoekt verzoekster om inzage in de over haar verwerkte persoonsgegevens. Daarbij stelt verzoekster dat verweerders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de verwerking van haar persoonsgegevens.
1.3.
Het Presidium en de Griffier van de Tweede Kamer en de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann vinden dat de verzoeken niet kunnen worden toegewezen, deels omdat die verzoeken niet eerst bij hen zijn ingediend en deels omdat die verzoeken – voor zover ze konden worden toegewezen – al zijn toegewezen.
1.4.
De rechtbank stelt voorop dat het Presidium en de Griffier van de Tweede Kamer – en dus niet [voorzitter] en [griffier] als privépersonen – de formele opdrachtgever tot het in deze zaak centraal staande feitenonderzoek zijn. De rechtbank verstaat het verzoek daarom zo dat het gericht is tegen deze instituten en niet tegen de privépersonen (anders zou de rechtbank de tegen het Presidium en de Griffier gerichte verzoeken niet kunnen behandelen). Daarbij geldt dat op verweerders inderdaad een gezamenlijke verantwoordelijkheid rust ten aanzien van de verwerking van de persoonsgegevens van verzoekster in het kader van het ter discussie staande feitenonderzoek.
1.5.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerders dwingende gerechtvaardigde gronden hadden voor de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 6 lid 1 onder f AVG. Het gaat daarbij om de belangen van de bij de Tweede Kamer werkzame ambtenaren bij het waarborgen van een sociaal veilige werkomgeving, de eigen gerechtvaardigde belangen van de Tweede Kamer en van andere belanghebbenden, waaronder die van het algemene publiek. Aan de belangen, rechten en vrijheden van verzoekster komen in dit geval niet meer gewicht toe. Verweerders hebben rekening gehouden met de privacybelangen van verzoekster en hebben voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verzoekster heeft in deze procedure onvoldoende bijzondere of specifieke persoonlijke belangen aangevoerd die de balans anders doen uitvallen. De rechtbank wijst de verzoeken tot staking en beperking van de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens daarom af.
1.6.
Het verzoek tot wissing moet eerst bij verweerders zelf worden ingediend, temeer omdat verzoekster verweerders eerder juist heeft voorgehouden dat zij niet tot wissing mochten overgaan.
1.7.
Aan de tegen Hoffmann gerichte verzoeken komt de rechtbank niet toe, omdat niet gebleken is dat verzoekster een verzoek in de zin van artikel 15 t/m 22 AVG aan Hoffmann heeft gedaan.
1.8.
De verzoeken tot inzage wijst de rechtbank af, omdat verweerders verzoekster (de mogelijkheid tot) inzage al hebben geboden voor zover dit gelet op de belangen van derden mogelijk was. De meeste informatie waarom zij heeft verzocht, heeft verzoekster inmiddels geheel ontvangen of op locatie kunnen inzien; ten aanzien van enkele concrete gegevens hebben verweerders gemotiveerd een beperkte vorm van inzage aangeboden. Verzoekster heeft ten aanzien van die concrete uitzonderingen niet aangegeven waarom die niet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
1.9.
Verzoekster heeft ook een dagvaarding ingediend waarin zij de Staat, de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann gezamenlijk aansprakelijk stelt voor de schade die zij heeft geleden door – kort gezegd – het feitenonderzoek en de uitingen daarover (hierna: de dagvaardingsprocedure). Ook in die zaak (met nummer C/09/652703 / HA ZA 23-741) doet de rechtbank vandaag uitspraak.

2.Leeswijzer

Deze beschikking is als volgt opgebouwd:
De rechtbank bespreekt eerst hoe de procedure is verlopen (
Hoofdstuk 3), van welke feiten zij uitgaat bij de beoordeling van deze zaak (
Hoofdstuk 4) en welke verzoeken verzoekster heeft gedaan (
Hoofdstuk 5).
Dan beoordeelt de rechtbank het verweer dat verzoekster ten aanzien van (een deel van) de verzoeken niet-ontvankelijk is (
Hoofdstuk 6)
Daarna zal de rechtbank de (dan resterende) verzoeken inhoudelijk beoordelen. Daarbij komt eerst de vraag aan de orde of verweerders zijn aan te merken als gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijken. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of het onderzoeksprotocol de rechten die verzoekster op grond van de AVG heeft schendt. Daarna zullen het inzageverzoek, het stakingsverzoek en het verzoek de verwerking van persoonsgegevens te beperken worden beoordeeld (
Hoofdstuk 7).
Deze beschikking sluit af met een korte opsomming van alle beslissingen (
Hoofdstuk 8).

3.De procedure

3.1.
In het procesdossier zitten de volgende stukken en berichten:
  • het verzoekschrift op grond van artikel 35 lid 1 van de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: UAVG), bij de rechtbank ingekomen op 14 augustus 2023, met bijlagen 1 t/m 30;
  • de brief van mr. Gevers van 26 september 2023;
  • de brief van mr. Gevers van 28 september 2023;
  • de brief van mr. Knoops van 3 oktober 2023;
  • het verweerschrift van de gedelegeerd opdrachtgevers, met producties 1 t/m 18;
  • het verweerschrift van Hoffmann, met productie 1;
  • het verweerschrift van [voorzitter] en [griffier] , met producties 1 en 2;
  • brief van Arib van 14 oktober 2024 waarin zij mr. Van Nimwegen machtigt om in rechte voor haar op te treden bij de behandeling van het verzoekschrift.
3.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2024. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die aan het dossier zijn toegevoegd. De rechtbank heeft partijen vragen gesteld, die zij hebben beantwoord; partijen en hun advocaten hebben ook op elkaar kunnen reageren. Na de zitting heeft de rechtbank een proces-verbaal opgemaakt, dat vanwege de aard van de zaak gelijk met deze uitspraak aan partijen wordt toegezonden.
3.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aanhouden omdat in de dagvaardingsprocedure door gedaagden een akte mocht worden genomen. Daarna is de datum voor het doen van uitspraak vastgesteld op vandaag.

4.De feiten

Achtergrond: de organisatie van de Tweede Kamer

4.1.
De organisatie van de Tweede Kamer der Staten Generaal (hierna: de Tweede Kamer) bestaat uit twee onderdelen: een politieke en een ambtelijke organisatie.
4.2.
Het Presidium van de Tweede Kamer (hierna: het Presidium) heeft de dagelijkse leiding over de Tweede Kamer.
4.3.
De Voorzitter van de Tweede Kamer (hierna: de Voorzitter) is ook de voorzitter van het Presidium, dat bestaat uit de Voorzitter en de ondervoorzitters van de Tweede Kamer. Het Presidium wordt bijgestaan door de Griffier van de Tweede Kamer (hierna: de Griffier).
4.4.
De Griffier leidt de ambtelijke organisatie en zorgt in die rol onder meer voor de verslaglegging, de informatievoorziening, documentatie en archivering, het beheer van het gebouw, de externe voorlichting, en de personeelszaken van de Tweede Kamer.
4.5.
Verzoekster is op 12 december 2015 benoemd tot waarnemend Voorzitter. Aansluitend is zij van 13 januari 2016 tot en met 7 maart 2021 Voorzitter geweest.
Anonieme brieven
4.6.
Op 10 februari 2022 ontving de Voorzitter via een fractievoorzitter een anonieme brief. De brief verwees naar een werkbelevingsonderzoek uit 2018 en het vertrek van drie leden van het managementteam van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer (hierna: het MT). Volgens de auteur was het vertrek van de MT-leden te wijten aan de organisatiecultuur. De brief is besproken in het Presidium, waarop werd besloten om extern juridisch advies in te winnen.
4.7.
Op 27 juli 2022 hebben het Presidium en het MT een tweede anonieme brief ontvangen, waarin de auteur over een sociaal onveilige werksfeer sprak. De auteur stelde dat het vertrek van achtentwintig medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer te wijten zou zijn aan het gedrag van verzoekster.
4.8.
Het Presidium heeft vier keer over de anonieme brief van 27 juli 2022 vergaderd: op 14, 19, 26 en 28 september 2022. Ook over deze brief is extern juridisch advies ingewonnen.
Besluit tot extern onderzoek
4.9.
Op 28 september 2022 hebben de Griffier en het Presidium unaniem besloten om een extern onderzoek te laten verrichten naar de feitelijke juistheid van de signalen uit de anonieme brieven. De toenmalige Voorzitter heeft verzoekster die dag gebeld om haar uit te nodigen voor een gesprek, liefst de volgende ochtend vroeg. Verzoekster antwoordde dat zij de hele dag niet kon, waarop de Voorzitter per bericht voorstelde om dan ’s avonds om 20:30 uur af te spreken. Maar die avond, op 28 september, nog voordat het Presidium met verzoekster had gesproken en voordat verzoekster op het tegenvoorstel van de Voorzitter had geantwoord, is verzoekster gebeld door een journalist die haar reactie vroeg op het besluit om een extern onderzoek naar haar gedrag in te stellen. Diezelfde avond is in NRC Handelsblad een artikel verschenen met de kop “Onderzoek naar mogelijk grensoverschrijdend gedrag oud-Kamervoorzitter”. De Voorzitter heeft verzoekster daarop geprobeerd te bereiken, telefonisch en via persoonlijke berichten. Verzoekster heeft daarop niet gereageerd; wel heeft zij die avond laat een bericht op (destijds) Twitter geplaatst, waarin zij heeft gereageerd op het voornemen om een extern onderzoek naar haar gedrag in te stellen.
4.10.
Op 29 september 2022 heeft verzoekster de Voorzitter laten weten dat zij had gezien dat de Voorzitter haar had gebeld, maar dat zij alleen per WhatsApp of e-mail wilde communiceren. De Voorzitter heeft verzoekster daarop per WhatsApp en per e-mail (weer) uitgenodigd voor een gesprek die dag om 20:30 uur. Verzoekster heeft daarop niet geantwoord.
4.11.
Een paar dagen later, op 1 oktober 2022 heeft verzoekster haar zetel in de Tweede Kamer opgegeven.
4.12.
Op 14 oktober 2022 hebben het Presidium en de Griffier Hoffmann om een offerte gevraagd. Hoffmann heeft deze offerte op 19 oktober 2022 toegezonden; het Presidium en de Griffier hebben de opdracht diezelfde dag aan Hoffmann gegund.
Invulling en uitvoering feitenonderzoek
4.13.
Op 20 oktober 2022 heeft het Presidium de leden van de Tweede Kamer per brief geïnformeerd dat de opdracht om het onderzoek uit te voeren aan Hoffmann was verleend. [2] Het Presidium had de brief kort daarvoor al aan verzoekster gestuurd. In de brief staat onder meer het volgende:
“De opdrachtformulering van het feitenonderzoek naar de anonieme brieven is door het Presidium vastgesteld. Hierbij wordt betrokken:
− of wat in de brieven gesteld wordt feitelijk heeft plaats gevonden,
− de aard en de omvang van de signalen/verwijten,
− de feiten en omstandigheden van de signalen/verwijten,
− rol van de bij de signalen/verwijten betrokken personen,
− vigerende wet- en regelgeving, inclusief gedragsregels en beleid ongewenste omgangsvormen,
ten einde onderbouwd vast te stellen of de verwijten hebben plaatsgevonden en de opdrachtgevers, zijnde de Griffier en het Presidium, hierover te rapporteren.”
4.14.
Hoffmann is op 24 oktober 2022 gestart met het voorbereiden van het onderzoek.
4.15.
Op 1 november 2022 heeft een Vergadering van de Commissie van de Werkwijze van de Tweede Kamer plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze vergadering hebben het Presidium en de Griffier de formulering van de onderzoeksopdracht gewijzigd, zodat deze kwam te luiden:
“Vaststellen hoe vanuit de werkgever in brede zin, het (voormalig) Presidium, de (voormalig) Griffier en het (voormalig) Managementteam, op de in de anonieme brieven gemelde situaties is gereageerd, met dien verstande dat de onderzoeksopdracht gericht blijft op het uitvoeren van feitenonderzoek ten aanzien van het gestelde in beide anonieme brieven.”
4.16.
Op 11 november 2022 heeft de (toenmalig) Griffier laten weten dat zij vertrok.
4.17.
Op 14 november 2022 heeft het Presidium de leden van de commissie voor de Werkwijze per brief [3] geïnformeerd over de afwegingen die het had gemaakt en die resulteerden in het instellen van een feitenonderzoek naar de in de anonieme brieven beschreven situaties. In de brief staat onder meer het volgende:
“(…)
De algemene onderzoeksopdracht zal voor de gemelde situaties steeds worden uitgewerkt in concrete vragen. Hierbij wordt de vraag meegenomen hoe vanuit de werkgever in brede zin (Presidium, Griffier en het Managementteam) op de situatie is gereageerd. Aangezien Hoffmann enkel een feitenonderzoek gaat verrichten, zal er geen concluderend deel in het eindrapport worden opgenomen (zoals vermeld in bijgaande offerte), maar zal de eindrapportage een samenvatting bevatten van de vastgestelde feiten (waarbij rekening gehouden wordt met persoonsvertrouwelijke gegevens). Deze samenvatting zal het Presidium openbaar maken.
(…)
Formeel juridisch opdrachtgeverschap
(…)
De werkgever heeft zoals hierboven reeds is uiteengezet tot taak zorg te dragen voor een veilig werkklimaat. Op de Tweede Kamer als zodanig rusten onverkort de verantwoordelijkheden uit hoofde van de Arbeidsomstandighedenwetgeving voor het waarborgen van een veilig werkklimaat.
Op grond van artikel 6.2 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvO II) heeft de Griffier de leiding over de ambtelijke organisatie en oefent het Presidium hierop toezicht uit.
Het Presidium is verder belast met het aangaan en het beëindigen van het dienstverband van directeuren. De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele aangelegenheden ten aanzien van directeuren.
Het formeel juridisch opdrachtgeverschap van het feitenonderzoek ligt daarom zowel bij het Presidium als bij de Griffier. Die gezamenlijkheid vloeit voort uit artikel 6.2 RvO II (toezichthoudende rol Presidium op Griffier), de ernst van de signalen die mede betrekking hebben op het vertrek van een aantal directeuren en uit het gegeven dat hierbij een voormalig Kamerlid en Voorzitter als betrokkene wordt genoemd.
Dit formeel juridisch opdrachtgeverschap houdt niet meer in dan dat zij tot het doen van het feitenonderzoek hebben besloten en aan het einde van het traject het rapport in ontvangst zullen nemen, zonder dat zij op wat voor wijze dan ook invloed hebben kunnen uitoefenen op de werkwijze van de onderzoekers en/of de inhoud van het rapport.
Gedelegeerd opdrachtgeverschap
Tegelijkertijd zijn zowel het Presidium als de Griffier zich er steeds van bewust geweest dat zij gelet op de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, zelf op geen enkele wijze inhoudelijk betrokken kunnen zijn bij het aansturen van de opdrachtnemer en/of het uitvoeren van het feitenonderzoek. De onafhankelijkheid waarmee het feitenonderzoek wordt verricht, moet boven iedere twijfel verheven zijn.
Om die reden is van meet af aan gekozen voor een gedelegeerd opdrachtgeverschap. Eerder werd gemeld dat dit was belegd bij het hoofd van de stafafdeling HR en de concernjurist van de Tweede Kamer. De gedelegeerd opdrachtgever voerde uitsluitend de praktische procesbegeleiding uit van het onderzoek. Hierdoor werden Presidium en Griffier op afstand gezet van de uitvoering van het onderzoek.
Desalniettemin willen wij dat bij dit onderzoek iedere schijn van belangenverstrengeling wordt vermeden. Daarom hebben Presidium en Griffier op 9 november 2022 besloten het gedelegeerd opdrachtgeverschap te beleggen bij twee onafhankelijke derden. De aanvankelijk beoogde gedelegeerd opdrachtgevers hebben om dezelfde reden op 7 november 2022 in de richting van de Griffier ook zelf reeds de voorkeur uitgesproken voor een extern gedelegeerd opdrachtgeverschap.
Vanwege het vertrek van de Griffier kan het gedelegeerd opdrachtgeverschap op dit moment nog niet worden ingevuld. De verdere voorbereidingen voor het onderzoek worden opgeschort tot hier duidelijkheid over is. Het Presidium gaat ervan uit dat op korte termijn een oplossing is gevonden voor de vacature van Griffier, zodat een gedelegeerd opdrachtgever kan worden aangewezen.
De extern gedelegeerde opdrachtgevers voeren hun rol geheel autonoom uit en onderhouden lopende het feitenonderzoek alle contacten met het onderzoeksbureau. Alle contacten die daarvoor nodig zijn met het onderzoeksbureau en alle keuzes die in dat verband gemaakt moeten worden, liggen volledig in handen van de extern gedelegeerde opdrachtgevers. Zij krijgen ook de ruimte om – zo nodig – tegen de achtergrond van de onderzoeksopdracht aanvullende vragen te formuleren.
Het Presidium en de Griffier als formeel opdrachtgever zijn dan ook op geen enkele wijze betrokken bij de uitvoering van het onderzoek en zullen geen instructies geven aan de extern gedelegeerde opdrachtgevers.”
4.18.
Op 3 december 2022 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers de opdracht om het door Hoffmann uit te voeren feitenonderzoek te begeleiden, aanvaard.
4.19.
[griffier] is per 8 december 2022 benoemd tot waarnemend Griffier.
4.20.
In de periode van half januari tot half februari 2023 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers met Hoffmann overlegd over het opstellen van het onderzoeksprotocol en de drie deelprotocollen (een informatieprotocol, een hoor en wederhoor protocol en een bekendmakingsprotocol).
4.21.
Op 8 maart 2023 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers verzoekster een aangetekende brief gestuurd, met daarbij een ongedateerde brief van Hoffmann. In de brief schreven de gedelegeerd opdrachtgevers onder meer:
“De onderzoekers willen graag in het kader van het feitenonderzoek met u in contact treden. Dat willen zij doen om u te informeren over hoe het feitenonderzoek wordt uitgevoerd (o.b.v. een onderzoeksprotocol), om u de gelegenheid te bieden vroegtijdig inzichten van uw kant mee te geven, en om u later in het proces te informeren en te spreken, indien u dat wenst. Dat alles wordt in bijgaande brief toegelicht.”
4.22.
In een aangetekende brief van 23 maart 2023 heeft verzoekster de gedelegeerd opdrachtgevers om informatie verzocht over de verwerking van haar persoonsgegevens, de grondslag voor die verwerking, de belangenafweging die daarbij was uitgevoerd, over de anonieme brieven en over het onderzoeksprotocol. Zij had daartoe eenentwintig genummerde vragen geformuleerd en heeft voorts verzocht om inzage in (onder meer) de twee anonieme brieven, het onderzoeksprotocol, de volledige onderzoeksopdracht, een overzicht van alle personen met wie contact is gezocht en bij wie informatie over verzoekster is opgevraagd, alle informatie die over haar is gedeeld en alle documenten uit het onderzoek die op haar betrekking hebben.
4.23.
De gedelegeerde opdrachtgevers hebben deze brief van 6 april 2023 beantwoord; de anonieme brieven en het onderzoeksprotocol zijn daarbij niet meegezonden en de vragen van verzoekster zijn geclusterd beantwoord. Het niet meezenden van de door verzoekster opgevraagde stukken lichtten de gedelegeerde opdrachtgevers onder meer als volgt toe:
“Zoals eerder weergegeven zijn wij zeer terughoudend als het gaat om het delen van contactgegevens, informatie, stukken, zowel in het belang van het onderzoek alsook om de belangen van alle betrokkenen te beschermen. Dit geldt niet alleen voor u, maar voor alle gesprekspartners in dit onderzoek. Dat betekent dat vertrouwelijke stukken niet worden toegestuurd, ook om te voorkomen dat daarover berichten verschijnen in de media. De onderzoekers kunnen wel op locatie inzage geven in het protocol, en u informeren over de inhoud van de anonieme brieven. In het protocol wordt duidelijk gemaakt dat zij niet enkel openstaan voor uw inbreng, maar ook het gesprek willen aangaan, waarin de signalen uit de anonieme brieven centraal staan. Verder wordt duidelijk gemaakt dat zij u in de eindfase in kennis willen stellen van de bevindingen, en dat u daarop kunt reageren, als u dat wenst. Deze reactie zal worden opgenomen in het eindrapport. U kunt zich bij deze gesprekken vanzelfsprekend laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of een advocaat.
(…)
Mede in relatie tot de door u gestelde vragen, vraagt u inzicht in stukken. Zoals hiervoor reeds is uiteengezet, kunnen wij daarin voor nu het volgende voor u betekenen:
-
Wij voegen enkele stukken (i.e., twee Kamerbrieven) bij, die betrekking hebben op de periode van voor het kerstreces alsmede op de onderzoeksopdracht en onze rol als gedelegeerd opdrachtgevers;
-
U kunt het protocol (dat dus uit drie delen bestaat) inzien, op locatie (via de onderzoekers), en de onderzoekers kunnen de procedure en aanpak verder toelichten;
-
U kunt, op locatie, geïnformeerd worden over de inhoud van de anonieme brieven (i.e., de signalen);
-
U wordt later, op locatie en via mondelinge toelichting van de onderzoekers, op de hoogte gesteld van de bevindingen uit het onderzoek, en kunt daar desgewenst op reageren.
(…) We hopen dat u met de onderzoekers op locatie nader wilt afstemmen, om meer inzicht in het protocol, brieven, procedure en onderzoeksaanpak te krijgen. Naar wij verwachten zal u dat (nog) meer duidelijkheid geven over hoe het onderzoek wordt gedaan. We hopen van harte dat u vervolgens met hen in gesprek wilt gaan. (…)”
4.24.
In een brief van 20 april 2023 heeft verzoekster de eenentwintig vragen uit haar brief van 23 maart herhaald, en daar nog eens tien vragen aan toegevoegd. Ook vroeg zij weer om kopieën van de anonieme brieven en de onderzoeksprotocollen. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben verzoekster daarop bij brief van 25 april 2023 herinnerd aan hun uitnodiging voor een gesprek en hebben aangeboden om desgewenst zelf met verzoekster in contact te treden om mondeling uitleg te geven, in plaats van de onderzoekers. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben de vragen van verzoekster ook ditmaal niet afzonderlijk beantwoord.
4.25.
Verzoekster en de gedelegeerd opdrachtgevers hebben gecorrespondeerd over de vraag of verzoekster zou meewerken aan het onderzoek. Daarbij heeft verzoekster haar verzoek om stukken herhaald. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben hun standpunt dat verzoekster op locatie inzage kon krijgen in stukken gehandhaafd.
4.26.
Verzoekster heeft de Voorzitter en de gedelegeerd opdrachtgevers bij afzonderlijke brieven van 15 juni 2023 aansprakelijk gesteld en bezwaar gemaakt tegen de verwerking van haar persoonsgegevens in de zin van artikel 21 lid 1 AVG en hen gesommeerd de verwerking van haar persoonsgegevens te staken. Zij heeft voorts een beroep gedaan op het in artikel 18 lid 1 AVG opgenomen recht beperking van de verwerking van persoonsgegevens te verkrijgen, aangezien die verwerking volgens verzoekster onrechtmatig is (art. 18 lid 1 sub b AVG) en zij daartegen bezwaar maakt (art. 18 lid 1 sub d AVG). Bij brief van 19 juni 2023 heeft verzoekster ook de Griffier aansprakelijk gesteld; ook in deze brief heeft zij bezwaar in de zin van artikel 21 lid 1 AVG gemaakt en een beroep op artikel 18 AVG gedaan.
4.27.
Op 22 juni 2023 heeft verzoekster de Voorzitter een brief gestuurd waarin zij haar eerdere bezwaren bevestigde en een verzoek indiende tot beperking van de verwerking van haar persoonsgegevens en tot inzage in die persoonsgegevens.
4.28.
Bij brief van 22 juni 2023 hebben de gedelegeerd opdrachtgevers gereageerd op de brieven van verzoekster van 12, 16, 19 mei en 3 juni 2023. Zij hebben verzoekster de grondslagen van de verwerking meegedeeld (artikel 6, lid 1 onder c en/of f AVG en artikel 23A van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van 18 februari 2022 [4] ). In deze brief stond verder onder meer het volgende:
“2.Hoor/wederhoor
(…)
Uw positie in dit onderzoek is inderdaad een andere dan die van de andere gesprekspartners. Wij hebben daarom na heroverweging besloten u tegemoet te komen met betrekking tot een aantal van de wensen die u in uw brieven tot uitdrukking heeft gebracht. In de eerste plaats krijgt u desgewenst, anders dan de andere gesprekspartners, inzage in de anonieme brieven. U krijgt ze niet toegezonden, maar kunt ze, na afspraak, op het kantoor van Hoffmann inzien, al dan niet samen met uw advocaat/adviseur. Een en ander geldt ook voor andere documenten waarin relevante (achtergrond)informatie is opgenomen. Met betrekking van de verslagen van de gesprekken die door Hoffmann met anderen zijn gevoerd, zouden wij hetzelfde uitgangspunt willen hanteren. Hierbij doet zich echter de complicatie voor dat deze gesprekspartners hun verklaring hebben gegeven in de veronderstelling dat deze, conform het aan hen voorgelegde onderzoeksprotocol, niet ter inzage zouden worden gegeven van degene(n) ten aanzien van wie verwijten worden gemaakt, zulks in verband met de individuele belangen van die gesprekspartners en het onderzoeksbelang. Wij willen u daarom inzage geven in die gespreksverslagen indien en voor zover de geïnterviewden daarmee akkoord gaan. De onderzoekers zullen inventariseren of dat het geval is. Bij het ontbreken van instemming zullen geanonimiseerde delen die betrekking hebben op de in de anonieme brieven gesignaleerde situaties mondeling aan u worden voorgehouden. Ook de conceptrapportage krijgt u te zijner tijd ter inzage zodat u daarop uw visie kunt geven. Deze visie zal verwerkt worden in de uiteindelijke rapportage.
(…)
5.Onderzoeksprotocol
Met Hoffmann hebben wij afgesproken dat aan niemand stukken worden toegestuurd om te voorkomen dat, om het zo maar te zeggen, ‘papieren een eigen weg gaan volgen’. Dat is, zeker ook gezien de publiciteitsgevoeligheid, niet in het belang van betrokkenen onder wie uzelf. (…) Gelet op uw bijzondere positie in het onderzoek en mede in aanmerking genomen daaromtrent gedane mededelingen door het Presidium, hebben wij alsnog besloten u als enige het onderzoeksprotocol wel reeds vooraf toe te sturen. Wij doen dit onder de voorwaarde dat u dit vertrouwelijk houdt en uitsluitend met uw advocaat, met ons en/of Hoffmann zult bespreken en niet verder zult verspreiden en ontvangen graag tevoren uw bevestiging hiervan. Zodra wij die hebben ontvangen, wordt het protocol toegestuurd.”
4.29.
Bij brief van 30 juni 2023 heeft de waarnemend Griffier gereageerd op de brieven van de advocaten van verzoekster van 15, 19 en 22 juni 2023. De waarnemend Griffier heeft meegedeeld dat een rechtmatige grondslag voor verwerking van verzoeksters persoonsgegevens aanwezig is en dat er geen aanleiding bestaat de verwerking te staken of te beperken. Hij heeft voorts aangevoerd dat de Griffier en het Presidium niet kunnen worden aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijken voor wat betreft de uitvoering van het feitenonderzoek en ten aanzien daarvan dan ook niet kunnen voldoen aan de verzoeken.
4.30.
Bij brief van diezelfde dag hebben de gedelegeerd opdrachtgevers gereageerd op de brieven van de advocaten van verzoekster van 15 en 26 juni 2023. Ook zij hebben meegedeeld dat de verzoeken van Arib op grond van de AVG niet kunnen worden gehonoreerd. Zij hebben meegedeeld dat zij als verwerkingsverantwoordelijken toezien op naleving van de waarborgen uit de AVG; dat een grondslag aanwezig is voor de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens en dat de belangen van het onderzoek zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster bij staking of beperking van de verwerking van persoonsgegevens.
4.31.
In juli 2023 heeft professor [naam 1] zich teruggetrokken als gedelegeerd opdrachtgever.
4.32.
Op 26 juli 2023 heeft verzoekster op grond van 21 lid 1 AVG bezwaar gemaakt tegen de verwerking van haar persoonsgegevens bij de Voorzitter, de Griffier, de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann B.V.
4.33.
Bij e-mailberichten van 11 augustus 2023 heeft verzoekster de in 4.32 bedoelde bezwaarschriften ingetrokken. Op diezelfde datum heeft verzoekster een verzoekschrift ex artikel 35 lid 1 UAVG ingediend bij deze rechtbank, waarin als verweerders werden vermeld: de Voorzitter (in persoon), de Griffier (in persoon), de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann B.V.
4.34.
Op 22 augustus 2023 heeft verzoekster de Staat gedagvaard; in de dagvaardingsprocedure werden twee incidenten opgeworpen en een provisionele vordering ingediend. De provisionele vordering strekte ertoe te voorkomen dat het onderzoeksrapport zou worden gepubliceerd voordat de rechter over de rechtmatigheid van het onderzoek zou hebben geoordeeld.
4.35.
Op 5 september 2023 hebben de advocaten van de gedelegeerd opdrachtgevers de advocaten van verzoekster per e-mail een brief gestuurd. De eerste alinea van deze brief luidde als volgt:
“Hiermee informeren wij u, namens de gedelegeerd opdrachtgevers feitenonderzoek Tweede Kamer, u gevoeglijk bekend, over de laatste mogelijkheid voor [verzoekster] om mee te werken aan het onderzoek. Wij vragen u om uiterlijk maandag 11 september 2023 te laten weten of zij daartoe bereid is. De gedelegeerd opdrachtgevers hopen zeer dat zij daartoe nu wel bereid is, na eerdere vergeefse verzoeken om haar medewerking. Ter verduidelijking en ter aanvulling zetten wij hierna uiteen hoe zij mee kan werken aan het onderzoek en welke mogelijkheden tot onder meer inzage en inspraak [verzoekster] heeft. Dit mede naar aanleiding van de in de afgelopen periode gevoerde discussies.”
Aan verzoekster werd op het kantoor van Hoffmann inzage geboden in de volgende stukken:
“1. De twee voornoemde anonieme brieven.
2. Gespreksverslagen van degenen die te kennen hebben gegeven geen noodzaak te zien voor anonimiteit. Dat zijn twee van in totaal 19 gesprekspartners.
3. Een samenvatting van de verklaringen uit de 19 gesprekken, gekoppeld aan de in de anonieme brieven genoemde voorvallen/situaties.
4. Overige documenten: dit betreft onder meer jaarverslagen van de vertrouwenspersonen en klachtencommissie ongewenste omgangsvormen (2016 tot en met 2021) en verslagen van de Presidiumvergaderingen in 2019 en OR-nieuwsbrieven.”
De brief vermeldde dat verzoekster mondeling of schriftelijk op alle documenten kon reageren, en te zijner tijd ook op het conceptrapport, dat zij ook op het kantoor van Hoffmann zou mogen inzien.
4.36.
Op 11 september 2023 hebben de advocaten van verzoekster de e-mail van 5 september 2023 beantwoord; zij gaven aan het gestelde ultimatum misplaatst te vinden omdat er bij de gedelegeerd opdrachtnemers geen misverstand over kon bestaan dat verzoekster gebruik wilde maken van haar recht op inzage.
4.37.
Bij brief van 7 september 2023 heeft de (waarnemend) Griffier een beslissing genomen op het inzageverzoek van verzoekster op grond van artikel 15 lid 1 AVG. Het inzageverzoek is gedeeltelijk toegewezen.
Publicatie samenvatting onderzoeksrapport
4.38.
Bij brief van 15 september 2023 hebben de advocaten van de gedelegeerd opdrachtgevers de brief van de advocaten van verzoekster van 11 september 2023 beantwoord. In deze brief stond onder meer het volgende:
“Hierbij informeren wij u over de precieze tijdlijn voor inzage en het geven van (een) eventuele reactie(s):
1.
Inzage in de stukken en mogelijkheid tot reactie (stap 1):u/uw cliënte kan inzage krijgen in de stukken op werkdagen van 19 september 2023 tot en met 28 september 2023. Het staat u/uw cliënte vrij om in die periode meerdere keren de stukken in te zien. In die periode kan u/uw cliënte tevens reageren op de stukken die ter inzage zijn gelegd en is onderzoeksbureau Hoffmann beschikbaar voor een gesprek met[verzoekster]
in het kader van de onderzoeksvragen.
2.
Inzage in het concept-rapport en mogelijkheid tot reactie (stap 2):u/uw cliënte kan vervolgens – naar verwachting – op werkdagen van 5 oktober 2023 tot en met 18 oktober 2023 inzage krijgen in het concept-rapport en de concept-samenvatting van dit rapport. In die periode kan u/uw cliënte tevens inhoudelijk reageren op het concept-rapport en de concept-samenvatting.
3.
Finaliseren rapport:eind oktober 2023 zullen het rapport en de samenvatting gefinaliseerd worden. U krijgt een mogelijkheid om de samenvatting nogmaals in te zien en commentaar te leveren op de beoogde openbaarmaking daarvan. De inzage in de samenvatting en het geven van commentaar als hiervoor bedoeld kan naar verwachting plaatsvinden van 25 oktober 2023 tot en met 30 oktober 2023 op werkdagen. Daarna zullen de samenvatting en het rapport met inachtneming van uw opmerkingen aan de formele opdrachtgever worden aangeboden. De formele opdrachtgever zal deze samenvatting doorgeleiden naar de Tweede Kamer en daarmee tot publicatie van de samenvatting overgaan.”
4.39.
Op 31 oktober 2023 heeft het Presidium de leden van de Tweede Kamer per brief [5] geïnformeerd over het verloop van het feitenonderzoek naar aanleiding van de anonieme brieven. Bij de Kamerbrief waren een samenvatting van het rapport en het onderzoeksprotocol gevoegd. In de samenvatting van het rapport is over de uitvoering van het onderzoek het volgende opgemerkt:
“Onderstaande bevindingen zijn gebaseerd op informatie uit de gevoerde gesprekken met de in de anonieme brieven genoemde personen, of personen die aanwezig zijn geweest bij bepaalde in de anonieme brieven genoemde situaties, dan wel de personen die zich op eigen initiatief bij onze onderzoekers en/of de gedelegeerd opdrachtgevers hebben gemeld. (…) Hoffmann heeft in totaal negentien gesprekspartners gesproken. Daarnaast zijn de bevindingen gebaseerd op informatie die verkregen is van diverse gesprekspartners met onderbouwde documentatie, geraadpleegde openbare stukken op de website van de Tweede Kamer of op internet, en opgevraagde documenten bij de Tweede Kamer. (…)”

5.Het verzoek

5.1.
Verzoekster verzoekt dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
het verzoek gegrond verklaart;
verweerders beveelt de verwerking van de persoonsgegevens van verzoekster terstond te staken (art. 21 lid 1 AVG);
primair:verweerders beveelt de persoonsgegevens van verzoekster te wissen (art. 17 lid 1 AVG);
subsidiair:verweerders beveelt om:
a. verzoekster inzage te geven in de over haar verwerkte persoonsgegevens (art. 15 lid 1 AVG) en
b. de verwerking van de persoonsgegevens van verzoekster te beperken zodat die gegevens niet worden verwerkt in een rapportage en/of samenvatting en/of niet worden gepubliceerd of anderszins verspreid of openbaar gemaakt (art. 18 lid 1 AVG);
4. verweerders veroordeelt in de proceskosten.
5.2.
Verweerders concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van verzoekster in haar verzoeken, dan wel tot afwijzing daarvan.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

6.De beoordeling: ontvankelijkheid

Ontvankelijkheid van het beroep tegen [voorzitter] en [griffier]

6.1.
In het verzoekschrift zijn als verweerders aangemerkt (onder meer) “ [voorzitter] , Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal” en “ [griffier] , de Griffier, thans de waarnemend griffier van het presidium van de Tweede Kamer der Staten-Generaal”. In de toelichting onder de opsomming van verweerders is opgemerkt: “De formele en gedelegeerde opdrachtgevers en Hoffmann [Bedrijfsrecherche, toevoeging rechtbank] B.V. worden aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijken”.
6.2.
[voorzitter] en [griffier] hebben betwist dat zij als natuurlijke personen kwalificeren als verwerkingsverantwoordelijken met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van verzoekster.
6.3.
De in 6.1 weergegeven mededelingen in het verzoekschrift zijn tegenstrijdig; de rechtbank begrijpt eruit dat verzoekster bedoeld heeft [voorzitter] en [griffier] als verweerders aan te merken in deze procedure over haar verzoeken op grond van de bepalingen van hoofdstuk 3 van de AVG. Niet ter discussie staat dat het Presidium en de Griffier – en dus niet [voorzitter] en [griffier] als privépersonen – de formele opdrachtgevers tot het feitenonderzoek zijn. De rechtbank begrijpt de stellingname van verzoekster daarom aldus dat zij heeft bedoeld het Presidium en de Griffier als formele opdrachtgevers tot het feitenonderzoek als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 4 onder 7 AVG – en dus als verweerders in deze procedure – aan te merken. In deze procedure zal de rechtbank het Presidium en de Griffier dan ook aanmerken als verweerders in plaats van [voorzitter] en [griffier] .
Ontvankelijkheid van het beroep tegen Hoffmann Bedrijfsrecherche
6.4.
Verzoekster heeft voorts Hoffmann B.V. als verweerder en verwerkingsverantwoordelijke aangemerkt.
6.5.
Hoffmann heeft aangevoerd dat verzoekster niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoeken voor zover die tegen Hoffmann zijn gericht. Hoffmann voert in de eerste plaats aan dat verzoekster de verkeerde vennootschap als verweerder heeft aangemerkt. Dat had Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. moeten zijn. In de tweede plaats stelt Hoffmann dat verzoekster geen verzoek in de zin van artikel 15 t/m 22 AVG bij haar heeft ingediend; zij een dergelijk verzoek (dus) niet heeft afgewezen, waardoor voor verzoekster de rechtsgang van artikel 35 lid 1 UAVG niet openstaat.
6.6.
De onjuiste partij-aanduiding van Hoffmann leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van verzoekster in haar verzoek gerecht tegen Hoffmann. Bij brief van 3 oktober 2023 aan de rechtbank (met kopie aan Hoffmann), heeft verzoekster meegedeeld dat de verzoekschriftprocedure wordt gevoerd en voortgezet tegen Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. Daarmee is het gebrek in de partij-aanduiding van Hoffmann recht gezet. Hoffmann heeft vervolgens een verweerschrift ingediend en ter zitting verweer gevoerd. Niet gebleken is dat Hoffmann door het (aanvankelijke) gebrek in de partij-aanduiding in haar belangen is geschaad.
6.7.
De rechtbank zal verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek jegens Hoffmann, omdat niet gebleken is dat zij een verzoek in de zin van artikel 15 t/m 22 AVG aan Hoffmann heeft gedaan. Op 15 en 19 juni 2023 heeft verzoekster een aantal verzoeken op grond van de AVG aan de Voorzitter, Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers gedaan, maar niet aan Hoffmann. Weliswaar heeft verzoekster op 26 juli 2023 op grond van artikel 21 lid 1 AVG bij de Voorzitter, de Griffier, de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann B.V. bezwaar gemaakt tegen de verwerking van haar persoonsgegevens, maar deze verzoeken heeft zij bij brieven van 11 augustus 2023 weer ingetrokken. [6]
Belang bij verzoeken
6.8.
Het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers hebben aangevoerd dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat zij – in de zin van art. 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – geen belang (meer) heeft bij haar verzoeken. Het feitenonderzoek is afgerond en de (samenvatting van) het onderzoeksrapport is gepubliceerd. De verwerking van haar persoonsgegevens is inmiddels afgerond en het gemaakte bezwaar kan niet de door verzoekster beoogde staking teweegbrengen. Beperking van de verwerking in die zin dat voorkomen wordt dat de persoonsgegevens van verzoekster worden verwerkt in een rapportage of samenvatting daarvan is evenmin mogelijk. Het verzoek tot wissing en inzage zijn gedaan tegen de achtergrond van verzoek tot staking van het onderzoek. Nu dat onderzoek is afgerond bestaat hierbij geen belang meer. Bij het inzageverzoek heeft zij geen belang, aangezien haar meerdere mogelijkheden tot inzage zijn geboden, waarvan zij telkens geen gebruik heeft gemaakt.
6.9.
Anders dan ten tijde van indiening van het verzoekschrift, is het feitenonderzoek inmiddels afgerond en de samenvatting van het onderzoeksrapport gepubliceerd. Dat maakt echter niet dat verzoekster geen belang meer heeft bij haar verzoeken. Niet in geschil is dat verzoeksters persoonsgegevens nog zijn opgeslagen en daarmee worden verwerkt. Gelet daarop heeft verzoekster in algemene zin voldoende belang bij uitoefening van de haar op grond van de AVG toekomende rechten.
6.10.
Dat is anders ten aanzien van het verzoek tot wissing van verzoeksters persoonsgegevens. Het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers hebben terecht aangevoerd dat verzoekster geen verzoek tot wissing bij hen hebben ingediend. Integendeel, zij heeft in haar brieven aan de Voorzitter, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers van 15 en 19 juni 2023 gezegd dat zij zich (voorlopig) verzet tegen het wissen van haar persoonsgegevens. In het door verzoekster op 26 juli 2023 gemaakte bezwaar was wel een verzoek tot wissing opgenomen, maar verzoekster heeft dit bezwaar ingetrokken. Bij gebreke aan een beslissing van het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers op een wissingsverzoek, zal de rechtbank verzoekster in het in deze verzoekschriftprocedure gedane verzoek tot wissing van haar persoonsgegevens niet-ontvankelijk verklaren.

7.De beoordeling: inhoudelijk

Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid

Stellingen van partijen
7.1.
Verzoekster stelt dat verweerders als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 26 lid 1 AVG zijn aan te merken.
7.2.
Het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers betwisten dat sprake is van een gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid. Het Presidium en de Griffier stellen dat zij slechts verwerkingsverantwoordelijkheid draagt voor de persoonsgegevens waarover zij al beschikte voordat het onderzoek werd belegd bij de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann, en dan alleen voor zover zij die gegevens, in de door haar gebruikte systemen, nog onder zich heeft. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben betwist dat zij als verwerkingsverantwoordelijke zijn aan te merken.
Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid in de zin van artikel 26 lid 1 AVG
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het Presidium, de Griffier, de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann moeten worden aangemerkt als gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijken in de zin van artikel 26 lid 1 AVG. Zij zal dat in het navolgende toelichten.
7.4.
Artikel 26 lid 1 AVG bepaalt dat wanneer twee of meer verwerkingsverantwoordelijken gezamenlijk de doeleinden en middelen van de verwerking bepalen, zij gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijken zijn.
7.5.
Een verwerkingsverantwoordelijke wordt in artikel 4 lid 7 AVG gedefinieerd als een natuurlijke persoon of rechtspersoon, de overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Deze bepaling heeft tot doel via een ruime omschrijving van het begrip ‘verantwoordelijke’ een doeltreffende en volledig bescherming van de betrokkenen te verzekeren. Bovendien ziet het begrip ‘verwerkingsverantwoordelijke’ op het lichaam dat ‘alleen of tezamen met anderen’ het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt, zodat dit begrip niet noodzakelijk verwijst naar een enkel lichaam en betrekking kan hebben op meerdere deelnemers aan deze verwerking, die dan alle onder de bepalingen inzake gegevensbescherming vallen. [7] Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) heeft eveneens geoordeeld dat een natuurlijke of rechtspersoon die om hem moverende redenen invloed uitoefent op de verwerking van persoonsgegevens en daardoor deelneemt aan de vaststelling van het doel van en de middelen voor deze verwerking, kan worden geacht voor de verwerking verantwoordelijk te zijn. Daarbij komt dat de omstandigheid dat meerdere actoren op grond van die bepaling gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een en dezelfde verwerking, niet veronderstelt dat ieder van hen toegang heeft tot de betrokken persoonsgegevens. Het bestaan van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de verschillende actoren, leidt niet noodzakelijk tot een gelijkwaardige verantwoordelijkheid van één en dezelfde verwerking van persoonsgegevens. Integendeel, die actoren kunnen in verschillende stadia en in verschillende mate bij deze verwerking betrokken zijn, zodat bij de beoordeling van het niveau van verantwoordelijkheid van ieder van hen rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het concrete geval. [8] De gezamenlijke verantwoordelijkheid is echter beperkt tot alleen die verwerkingen waarvoor een gezamenlijke bepaling van doel en middelen heeft plaatsgevonden. [9]
7.6.
Artikel 4 onder 2 AVG definieert ‘verwerking’ als: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens.
7.7.
Uit deze definitie volgt dat een verwerking van persoonsgegevens kan bestaan uit een of meerdere bewerkingen, die elk betrekking hebben op een van de verschillende fasen waarin een verwerking van persoonsgegevens kan plaatsvinden.
7.8.
Gezamenlijke deelname aan de vaststelling van het doel en de middelen houdt in dat meer dan één entiteit beslissende invloed heeft op de vraag of en hoe de verwerking plaatsvindt. Uit de Richtsnoeren 07/2020 van de
European Data Protection Board [10] blijkt verder dat gezamenlijke deelname in de praktijk verschillende vormen kan aannemen. Gezamenlijke deelname kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van een door twee of meer entiteiten genomen gezamenlijk besluit of het resultaat zijn van convergerende beslissingen van twee of meer entiteiten met betrekking tot het doel en de wezenlijke middelen. Gezamenlijke deelname door middel van een gezamenlijke beslissing houdt in dat er gezamenlijk wordt beslist en dat er sprake is van een gemeenschappelijk voornemen overeenkomstig de meest gebruikelijke uitlegging van de term “gezamenlijk” als bedoeld in artikel 26 van de AVG. Beslissingen kunnen daarentegen worden geacht convergerend te zijn inzake het doel en de middelen indien zij elkaar aanvullen en noodzakelijk zijn om de verwerking op zodanige wijze te laten plaatsvinden dat zij een tastbaar effect hebben op de vaststelling van het doel en de middelen van de verwerking. Een belangrijk criterium voor het identificeren van convergerende beslissingen in dit verband is of de verwerking niet mogelijk zou zijn zonder deelname van beide partijen aan het doel en de middelen in die zin dat de verwerking door elke partij onscheidbaar, dat wil zeggen onlosmakelijk met die van de andere verbonden is.
7.9.
De rechtbank is van oordeel dat verweerders het doel van en de middelen voor de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens gezamenlijk hebben vastgesteld. Dat zij niet allen in elk stadium van de verwerking betrokken zijn – het Presidium en de Griffier hebben aangevoerd dat zij na de start van het feitenonderzoek niet meer betrokken zijn geweest bij de verwerking en de gedelegeerd opdrachtgevers hebben aangevoerd dat zij pas zijn aangesteld toen het al tot het feitenonderzoek was besloten – doet niet af aan die gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid. Gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken kunnen immers in verschillende stadia en verschillende mate bij de verwerking zijn betrokken. De gezamenlijke vaststelling van doel en middelen heeft in dit geval mede door middel van convergerende besluiten in de in 7.8 bedoelde zin vorm gekregen.
7.10.
Het Presidium en de Griffier hebben deelgenomen aan de vaststelling van het doel en de middelen door na ontvangst van de anonieme brieven te besluiten een feitenonderzoek in te stellen en het doel en de reikwijdte van dat onderzoek vast te stellen. Het Presidium en de Griffier hebben vervolgens Hoffmann aangesteld als partij die het feitenonderzoek zal gaan uitvoeren.
7.11.
De gedelegeerd opdrachtgevers hebben vanaf de start van het onderzoek de rol van het Presidium en de Griffier als formeel opdrachtgever overgenomen. Zij hebben samen met Hoffmann protocollen (het onderzoeksprotocol, een informatieprotocol, een hoor en wederhoor protocol en een bekendmakingsprotocol) vastgesteld en in een later stadium gewijzigd, hebben contact gezocht met verzoekster en tijdens de uitvoering van het feitenonderzoek als aanspreekpunt voor haar gefungeerd.
7.12.
Hoffmann heeft samen met de gedelegeerd opdrachtgevers de in 7.11 vermelde protocollen vastgesteld en op een later moment aangepast, het feitenonderzoek uitgevoerd, gesprekken met informanten gevoerd, die gesprekken vastgelegd in gespreksverslagen en een onderzoeksrapport en samenvatting daarvan opgesteld.
7.13.
Het Presidium en de Griffier hebben aldus het doel van het onderzoek bepaald. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben dat doel overgenomen. Verweerders hebben aldus de gegevens voor hetzelfde doel verwerkt. Dat doel is vastgesteld in de hiervoor onder 4.13 en 4.15 genoemde brieven en behelst kort gezegd het vaststellen of de in de brief genoemde voorvallen zich hebben voorgedaan en hoe daarop vanuit de organisatie is gereageerd. Ook hebben alle verweerders invloed gehad op de middelen waarmee het onderzoek is uitgevoerd en de wijze waarop de persoonsgegevens van verzoekster zijn verwerkt.
7.14.
Het Presidium en de Griffier hebben de randvoorwaarden bepaald voor het feitenonderzoek, de gedelegeerd opdrachtgevers hebben daaraan samen met Hoffmann verder invulling gegeven. De besluiten van alle vier zijn – hoewel afzonderlijk van elkaar genomen – onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Rechtmatigheid van de verwerking
Stellingen van partijen
7.15.
Verzoekster meent dat een rechtmatige grondslag voor de verwerking van haar persoonsgegevens ontbreekt. Volgens haar kunnen verweerders zich er niet op beroepen dat de verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijken rust (artikel 6 lid 1 onder c AVG). Verweerders kunnen zich evenmin beroepen op de in artikel 6 lid 1 onder f AVG opgenomen grondslag dat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde, omdat de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van verzoekster die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan de belangen van de verwerkingsverantwoordelijken.
7.16.
Het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers hebben zich primair beroepen op de verwerkingsgrondslag van artikel 6 lid 1 onder c AVG (wettelijke plicht). Zij hebben zich subsidiair beroepen op artikel 6 lid 1 onder f AVG (gerechtvaardigd belang) en hebben aangevoerd dat de belangen bij de verwerking van persoonsgegevens zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster.
De grondslag van artikel 6 lid 1 onder c AVG (wettelijke plicht)
7.17.
De rechtbank is van oordeel dat het Presidium en de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers zich niet kunnen beroepen op de verwerkingsgrondslag ‘wettelijke plicht’ zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 onder c AVG, en wel om de volgende redenen.
7.17.1.
Op grond van art. 6 lid 1, aanhef en onder c AVG is de verwerkingsverantwoordelijke gerechtigd om persoonsgegevens te verwerken als dit noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke plicht die op hem rust. Uit de memorie van toelichting op de UAVG blijkt dat de Nederlandse wetgever de eis van noodzakelijkheid zo heeft opgevat dat daaraan is voldaan als zonder verwerking van de persoonsgegevens het uitvoeren van een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, redelijkerwijs niet goed mogelijk is. [11]
7.17.2.
Art. 6 lid 3 AVG bepaalt dat de wettelijke verplichting als bedoeld in art. 6 lid 1, aanhef en onder c AVG moet worden vastgesteld bij Unierecht of lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is, welk Unierecht of lidstatelijk recht ook het doel van de verwerking moet vaststellen. In punt 41 van de considerans van de AVG is vermeld dat wanneer in de AVG naar een rechtsgrond of een wetgevingsmaatregel wordt verwezen, dit niet noodzakelijkerwijs een door een parlement vastgestelde wetgevingshandeling vereist. De rechtsgrond of wetgevingsmaatregel moet evenwel duidelijk en nauwkeurig zijn, en de toepassing daarvan moet voorspelbaar zijn voor degenen op wie deze van toepassing is, zoals geëist door de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, aldus de considerans. Voorts vermeldt punt 45 van de considerans van de AVG dat de AVG niet voor elke afzonderlijke gegevensverwerking specifieke wetgeving vereist, maar dat kan worden volstaan met wetgeving die als basis fungeert voor verscheidene gegevensverwerkingen op grond van een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust.
7.17.3.
De Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers beroepen zich op de verplichting van de Tweede Kamer zorg te dragen voor een sociaal veilige werkomgeving. Deze verplichting vloeit voort uit de artikel 7:611 BW en artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet. Deze artikelen luiden (voor zover hier van belang) als volgt:
Artikel 7:611 BW
De werkgever en de werknemer zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen
Artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet
1. De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt:
a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer;
b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd worden de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, worden daartoe andere doeltreffende maatregelen getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming voorrang hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, worden doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking gesteld;
(…)
2. De werkgever voert, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid gericht op voorkoming en indien dat niet mogelijk is beperking van psychosociale arbeidsbelasting.
(…)
4. De werkgever toetst het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en past de maatregelen aan zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft.”
7.17.4.
De artikelen 7:611 BW en 3 Arbeidsomstandighedenwet verplichten de Tweede Kamer als werkgever om zorg te dragen voor een sociaal veilige werkomgeving en – indien er signalen zijn dat de sociale veiligheid in het geding is – zo nodig doeltreffende maatregelen te treffen. Deze wettelijke bepalingen zijn waar het gaat om verwerking van persoonsgegevens niet voldoende duidelijk en nauwkeurig en de toepassing ervan is niet voldoende voorspelbaar voor degenen op wie de wettelijke bepalingen van toepassing zijn, zoals artikel 6 lid 3 AVG eist. Uit de wettelijke bepalingen blijkt immers niet welke persoonsgegevens mogen worden verwerkt, wat de voorwaarden voor een dergelijke verwerking zijn en onder welke voorwaarden en binnen welke termijnen tot verwijdering van persoonsgegevens moet worden overgegaan. [12] Dat blijkt evenmin uit vaste (Nederlandse) rechtspraak over de artikelen 7:611 BW en/of artikel 3 Arbeidsomstandighedenwet. [13] Uit de rechtspraak volgt dat een werkgever verplicht is handelend op te treden als de sociale veiligheid in het gedrang is, maar is niet voldoende specifiek voorgeschreven hoe de werkgever invulling moet geven aan die plicht. Daardoor is evenmin voldoende voorspelbaar is dat en op welke wijze in dat kader persoonsgegevens worden verwerkt.
De grondslag van artikel 6 lid 1 onder f AVG (rechtmatig belang)
7.18.
Artikel 6 lid 1 onder f AVG biedt wel een grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens van verzoekster.
7.19.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 6 lid 1 onder f AVG drie cumulatieve voorwaarden bevat waaraan moet zijn voldaan wil een verwerking rechtmatig zijn, namelijk:
de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde;
de noodzaak van de verwerking van de persoonsgegevens voor de behartiging van het gerechtvaardigd belang;
de voorwaarde dat de belangen of de fundamentele vrijheden en de grondrechten van de bij de gegevensverwerking betrokken persoon niet zwaarder wegen dan het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke of een derde. [14]
7.20.
Ten aanzien van de eerste voorwaarde van de behartiging van een gerechtvaardigd belang, heeft het Hof van Justitie benadrukt dat bij gebreke van een definitie van dit begrip in de AVG een breed scala aan belangen in beginsel als gerechtvaardigd kan worden beschouwd. [15] Zoals ook blijkt uit overweging 47 van de AVG waarin het begrip “gerechtvaardigd belang” aan de orde komt, heeft de Uniewetgever niet voorgeschreven dat voor een verwerking van persoonsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke die gerechtvaardigd is in de zin van artikel 6 lid 1 onder f AVG, het belang dat deze verantwoordelijke nastreeft bij wet moet zijn vastgelegd. Hoewel het begrip “gerechtvaardigd belang” in de zin van artikel 6 lid 1 onder f AVG ruimer is dan een “tot de wet behorend, wet zijnd, in een wet vastgelegd” belang, is het echter wel vereist dat het aangevoerde gerechtvaardigde belang rechtmatig is. [16]
7.21.
De tweede voorwaarde van een verwerking van persoonsgegevens die noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang, verplicht de rechter ertoe om na te gaan of het gerechtvaardigde belang dat bestaat bij de verwerking van de gegevens redelijkerwijs niet even doeltreffend kan worden bereikt met andere middelen die in mindere mate afbreuk doen aan de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkenen, in het bijzonder aan het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens zoals die door de artikelen 7 en 8 van het Handvest worden gewaarborgd. [17]
7.22.
De derde voorwaarde houdt in dat de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de bij de gegevensbescherming betrokken persoon niet zwaarder mogen wegen dan het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde. Deze voorwaarde impliceert een afweging van de betrokken tegengestelde rechten en belangen die in beginsel afhangt van de omstandigheden van het concrete geval. De rechtbank moet bij deze afweging rekening houden met die specifieke omstandigheden van de zaak. [18] Bovendien blijkt uit overweging 47 van de AVG dat de belangen en de grondrechten van de betrokkene in het bijzonder zwaarder wegen dan het belang van de verwerkingsverantwoordelijke wanneer persoonsgegevens worden verwerkt in omstandigheden waarin de betrokkenen een dergelijke verwerking redelijkerwijs niet kan verwachten. [19]
7.22.1.
Het Presidium en de Griffier hebben aangevoerd dat de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens noodzakelijk is voor de behartiging van de belangen van de meer dan 600 bij haar werkzame ambtenaren bij het waarborgen van een sociaal veilige werkomgeving, de eigen gerechtvaardigde belangen van de Tweede Kamer, alsmede andere belanghebbenden, waaronder die van het algemene publiek. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben betoogd dat ook zij bij de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens kunnen beroepen op voornoemde belangen van de Tweede Kamer.
7.22.2.
De in 7.22.1 genoemde belangen kwalificeren als gerechtvaardigde belangen van het Presidium en de Griffier als verwerkingsverantwoordelijke of van een derde (bezien vanuit de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann). Dat tussen verzoekster en de Tweede Kamer en tussen verzoekster en de ambtenaren van de Tweede Kamer geen arbeidsrelatie heeft bestaan, doet daaraan niet af. Niet ter discussie staat dat dat wel een arbeidsrelatie bestaat tussen de Tweede Kamer en de aldaar werkzame ambtenaren. Deze arbeidsrelatie vormt de grondslag voor de wettelijke vastgelegde zorgplicht die de Tweede Kamer heeft voor het waarborgen van een sociaal veilige werkomgeving. Die zorgplicht levert een gerechtvaardigd belang op in de zin van artikel 6 lid 1 onder f AVG. Ook de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann kunnen zich beroepen op dit gerechtvaardigd belang.
7.22.3.
De vraag naar de noodzakelijkheid van de gegevensverwerking (en de daaruit voorvloeiende vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit) en de vraag of de fundamentele rechten en vrijheden van verzoekster moeten prevaleren, valt in hoge mate samen met de beoordeling van de vraag naar de proportionaliteit en subsidiariteit van het besluit tot het instellen van het feitenonderzoek. De verwerking van verzoeksters persoonsgegevens heeft immers plaatsgevonden in het kader dat feitenonderzoek.
7.22.4.
De rechtbank is van oordeel dat het Presidium en de Griffier in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot de aan Hoffmann gegeven opdracht tot het doen van een feitenonderzoek naar de in de anonieme brieven beschreven concrete situaties en dat de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens in dat kader noodzakelijk was. De belangen, grondrechten en fundamentele vrijheden van verzoekster die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, wegen niet zwaarder dan de belangen die het Presidium en de Griffier hebben bij de verwerking van persoonsgegevens. De rechtbank legt hierna uit op welke gronden dit oordeel berust.
7.22.5.
Voor wat betreft de feiten stelt de rechtbank voorop dat in deze procedure niets is aangevoerd waaruit volgt dat de beslissing tot het geven van de opdracht door of vanwege de Staat naar de pers is gelekt. Verzoekster heeft slechts gesteld dat dit zo is, zonder hier verder iets over te zeggen. Een zo algemene stelling leent zich in civiele procedures niet voor bewijsvoering. Er loopt nog een strafrechtelijk onderzoek naar het lek; de resultaten daarvan zijn nog niet bekend. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het lek naar NRC en de gevolgen daarvan – zoals dat verzoekster van een journalist moest horen dat er een onderzoek naar haar werd ingesteld en dat de kwestie de volgende dag in de krant stond – niet aan de Staat kunnen worden toegerekend.
7.22.6.
Op basis van het voorliggende dossier kan de rechtbank niet vaststellen wat er in 2018 en 2019 vanuit het MT en/of het Presidium precies met verzoekster is besproken. Uit de stukken en uit het gesprek ter zitting blijkt wel dat:
  • het onderwerp van sociale onveiligheid in de jaren 2018-2020 in elk geval in algemene zin meermalen onderwerp van gesprek is geweest binnen de (top van de) ambtelijke organisatie, ook met en door verzoekster;
  • verzoekster tijdens haar Voorzitterschap meerdere aanvaringen heeft gehad met (vooral: hogere) ambtenaren en Directeuren, mede in het kader van de reorganisatie die zij probeerde te realiseren;
  • enkele personen die zeiden zelf negatieve ervaringen met verzoekster te hebben gehad of voorvallen te kunnen onderschrijven, betrokken waren bij de besluitvorming van (de Griffier en) het Presidium over de anonieme brieven.
7.22.7.
De rechtbank is het met verzoekster eens dat het in het algemeen voor de hand ligt om eerst intern met elkaar om de tafel te gaan in kwesties zoals die in deze zaak aan de orde zijn. In dit geval waren de verhoudingen tussen degenen die dat gesprek hadden moeten voeren onderling echter zodanig beladen dat van een neutraal gesprek bijna geen sprake meer kon zijn.
Gelet op de context en de persoonlijke verhoudingen tussen de betrokkenen, is de rechtbank daarom van oordeel dat het Presidium en de Griffier in redelijkheid hebben kunnen menen dat het beter was om in dit geval niet (functionarissen van) de Tweede Kamer, maar externe deskundigen te laten onderzoeken of er iets waar was van wat er in de anonieme brieven stond, en om verdere beslissingen van de uitkomsten van dat onderzoek te laten afhangen. Een extern feitenonderzoek was misschien niet de enig denkbare oplossing, maar de rechtbank is van oordeel dat het Presidium en de Griffier op dat moment in redelijkheid voor die oplossing hebben kunnen kiezen.
7.22.8.
Ook los van de exacte invulling en uitvoering van het externe feitenonderzoek was toen de keuze voor dat onderzoek werd gemaakt al duidelijk dat de belangen van verzoekster erdoor zouden worden geraakt. De Griffier en het Presidium hebben zich daarom al bij de keuze voor en de opdracht tot het externe onderzoek rekenschap moeten geven van de aard van de bij het onderzoek betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het (professionele en privé-)leven van verzoekster. Die belangen moesten zij afwegen tegen het werkgevers- en organisatiebelang [20] van de Tweede Kamer en de belangen van de betrokken ambtenaren om over de informatie te beschikken.
7.22.9.
Bij die afweging zijn de rollen die verzoekster binnen de ambtelijke organisatie en in het openbare leven bekleedde van wezenlijk belang. [21] Personen die een publieke functie bekleden, zoals politici, moeten bijvoorbeeld meer inmenging dulden wanneer het publiek er belang bij heeft om over bepaalde gegevens over de invulling van die functie te kunnen beschikken. Aan de andere kant is de reputatie van politici van wezenlijk belang om die functie goed te kunnen uitoefenen, wat bij politici een extra gezichtspunt oplevert bij het belang (dat overigens iedereen heeft) dat hun reputatie niet onnodig wordt beschadigd.
Daarom is relevant dat het onderzoek niet gericht was op het openbare en/of politieke optreden van verzoekster, maar specifiek op haar gedragingen in de bijzondere rol van Voorzitter en voorzitter van het Presidium. Alleen haar gedrag binnen de ambtelijke organisatie zou worden onderzocht, niet haar gedrag in de (algemene en commissie-) vergaderingen van de Tweede Kamer en ook niet haar gedrag in het openbare leven of haar privéleven. Het onderzoek zag verder alleen op de feitelijke juistheid van de in de twee anonieme brieven beschreven situaties, en had – in de gecorrigeerde en daadwerkelijk uitgevoerde versie van de opdracht – niet tot doel om het gedrag van verzoekster te kwalificeren aan de hand van enig normenkader.
7.22.10.
Het onderzoek kon gelet op haar positie als Kamerlid geen directe rechtspositionele gevolgen voor verzoekster hebben. Politiek zou dit anders kunnen zijn, mede gelet op de mogelijke vervolgstappen die op het onderzoek zouden kunnen volgen.
7.22.11.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verzoeksters persoonsgegevens zijn verwerkt in omstandigheden waarin zij een dergelijke verwerking redelijkerwijs niet had kunnen verwachten. Gelet op de hiervoor beschreven zorgplicht van de Tweede Kamer, de rol die verzoekster als Voorzitter binnen de Tweede Kamer vervulde en de in de anonieme brieven gedane meldingen, lag het instellen van een feitenonderzoek in de gegeven omstandigheden in de lijn der verwachtingen.
7.22.12.
Voorzover verzoekster bedoelt te betogen dat het onderzoek door haar vertrek als Voorzitter onnodig was geworden, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Verzoekster bleef ook na haar vertrek als Voorzitter in andere hoedanigheden deel van de werkomgeving van het ambtelijke apparaat van de Tweede Kamer. Ook was de functie van Voorzitter na haar aftreden onveranderd, zodat de bevindingen zinvol konden zijn voor de invulling van die functie door anderen.
7.22.13.
Voorzover verzoekster stelt dat werkgeversverplichtingen kunnen worden misbruikt als middel om een politieke tegenstander monddood te maken, heeft zij daarin gelijk. Dit betekent echter niet dat die werkgeversverplichtingen in een politieke context niet mogen worden ingevuld. Misbruik van rechten en bevoegdheden is maatschappelijk onzorgvuldig en dus onrechtmatig; verzoekster heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat daarvan in deze zaak sprake is. Nu het Presidium – destijds naast de Voorzitter bestaand uit Kamerleden van acht verschillende partijen – unaniem tot het onderzoek heeft besloten en de invulling ervan op afstand heeft gezet, is bovendien niet zonder meer aannemelijk dat sprake was van door politieke motieven ingegeven misbruik.
7.23.
De conclusie uit het voorgaande is dat er aan de zijde van het Presidium en de Griffier sprake is van een gerechtvaardigd belang, noodzaak van de verwerking van persoonsgegevens en een belangenafweging die er niet toe hoeft te leiden dat van verwerking van verzoeksters persoonsgegevens had moeten worden afgezien. Dat betekent dat het Presidium en de Griffier een beroep op de grondslag van artikel 6 lid 1 onder f AVG toekomt. Ook de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann kunnen zich op deze grondslag beroepen.
7.24.
Aangezien er een verwerkingsgrondslag is voor de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens in het kader van het door Hoffmann verrichtte feitenonderzoek, is die verwerking in algemene zin rechtmatig. In het navolgende zal worden beoordeeld of de door het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers gehanteerde beperkingen op de aan verzoekster toekomende AVG-rechten rechtmatig zijn.
Grondslag voor openbaarmaking samenvatting onderzoeksrapport
7.25.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de grondslag voor het verwerken van haar persoonsgegevens in het kader van het feitenonderzoek, niet tevens een grondslag kan vormen voor de publicatie/openbaarmaking van de samenvatting van het onderzoeksrapport.
7.26.
Het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers hebben aangevoerd dat al bij de start van het onderzoek is bepaald dat de samenvatting van het rapport zou worden gepubliceerd en dat daarvoor ook gerechtvaardigde belangen bestonden die opwegen tegen de belangen van verzoekster.
7.27.
De rechtbank stelt vast dat de openbaarmaking van de samenvatting van het rapport van meet af aan was voorzien. In de in 4.17 geciteerde brief van het Presidium aan de leden van de commissie voor de Werkwijze van 14 november 2022 is opgenomen dat het eindrapport een samenvatting zal bevatten die door het Presidium openbaar zal worden gemaakt. Deze openbaarmaking is een afzonderlijke verwerkingshandeling en heeft een ander doel – namelijk het informeren van de Tweede Kamer en de maatschappij – dan het doel waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld.
7.28.
Ook deze verwerking van persoonsgegevens kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 6 lid 1 onder f AVG. De rechtbank licht dit als volgt toe.
7.28.1.
Het Presidium en de Griffier hebben een gerechtvaardigd belang bij openbaarmaking van de samenvatting van het onderzoeksrapport. Het feitenonderzoek zag op gedragingen van verzoekster in haar hoedanigheid van Voorzitter van de Tweede Kamer. Zoals gezegd vervulde verzoekster daarmee een publieke- en politieke functie. In de Tweede Kamer en de Commissie voor de Werkwijze heeft een debat plaatsgevonden over het besluit van het Presidium en de Griffier om het feitenonderzoek in te stellen. Bovendien bestond er media- en publieke belangstelling voor het feitenonderzoek en heeft verzoekster zelf actief de media opgezocht om haar kant van het verhaal te vertellen. In deze omstandigheden hebben het Presidium en de Griffier er in redelijkheid voor kunnen kiezen de samenvatting van het onderzoeksrapport openbaar te maken door toezending daarvan aan de Tweede Kamer. Daarmee werd het belang van het afleggen van politieke en publieke verantwoording gediend.
7.28.2.
De openbaarmaking van de samenvatting van het feitenrapport was ook noodzakelijk om voornoemd belang van politieke en publieke verantwoording te dienen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het belang dat het Presidium en de Griffier hadden bij openbaarmaking, op een andere – minder ingrijpende – wijze gediend kon worden dan met openbaarmaking van de samenvatting van het rapport. Verzoekster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de inhoud van de samenvatting verder gaat dan noodzakelijk was om het belang van publieke verantwoording te dienen of een grotere inbreuk maakt op de privacy van verzoekster dan noodzakelijk is.
Voorts komt in dit geval aan de belangen, grondrechten en fundamentele vrijheden van verzoekster geen zwaarder gewicht toe. De openbaarmaking vormt weliswaar een inmenging in de privacy van verzoekster, maar verzoekster moest als politica meer inmenging dulden wanneer het publiek er belang bij heeft om over bepaalde gegevens over de invulling van die openbare functie te kunnen beschikken.
Onthoudt het onderzoeksprotocol verzoekster haar AVG-rechten?
7.29.
Verzoekster voert aan dat het onderzoeksprotocol de rechten die haar op grond van de AVG toekomen onthoudt (en volgens verzoekster “
by design”), in het bijzonder haar recht op inzage, rectificatie en beperking van de verwerking (zoals opgenomen in de artikelen 15, 16 en 18 AVG). De aan derden toegezegde anonimiteit frustreert uitoefening van de rechten van verzoekster. Die rechten van derden mogen er niet toe leiden dat verzoekster haar AVG-rechten worden ontzegd. Er moet steeds een belangenafweging plaatsvinden tussen de belangen van verzoekster en die van derden.
7.30.
De gedelegeerd opdrachtgevers hebben betwist dat (in het onderzoeksprotocol of anderszins) sprake is van een AVG-schending “
by design”. Zij hebben telkens een belangenafweging gemaakt en bezien hoe zij de rechten van verzoekster zo goed mogelijk konden behartigen. Dit resulteert niet in het ontzeggen of belemmeren van AVG-rechten: er was immers sprake van uitzonderingen op deze rechten of deze rechten mochten buiten toepassing worden gelaten.
7.31.
De rechtbank heeft in de dagvaardingsprocedure geoordeeld dat het feitenonderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hiervoor onder 7.18 is geoordeeld dat de AVG een grondslag biedt voor de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens in het feitenonderzoek. Verzoekster lijkt in de kern te betogen dat de aan de informanten toegezegde anonimiteit haar rechten ingevolge de AVG frustreert. De aan informanten toegezegde anonimiteit levert echter niet zonder meer en in alle gevallen een schending van de AVG-rechten van verzoekster op. De verzoekster ter beschikking staande AVG-rechten kennen ook beperkingen en houden rekening met de belangen van anderen.
7.32.
Bovendien geldt dat de inhoud van het onderzoeksprotocol niet doorslaggevend is voor de vraag of voldaan is aan de AVG. Beoordeeld dient te worden hoe de Gelegeerd Opdrachtgevers en Hoffmann in de praktijk daadwerkelijk te werk zijn gegaan bij de inachtneming van de AVG-rechten van verzoekster. Dat zal hierna worden beoordeeld bij de bespreking van de verschillende verzoeken die verzoekster in deze procedure doet.
Verzoek tot inzage (artikel 15 lid 1 AVG)
7.33.
Verzoekster wil inzage krijgen in persoonsgegevens die zijn verwerkt in het feitenonderzoek.
7.34.
Het Presidium en de Griffier hebben aangevoerd dat zij bij brief van 7 september 2023 grotendeels tegemoet zijn gekomen aan het inzageverzoek. Er kon geen inzage worden gegeven in een beperkte set op verzoekster betrekking hebben persoonsgegevens, omdat het geven van inzage in deze persoonsgegevens een onevenredige aantasting van de rechten en vrijheden van anderen zou vormen.
7.35.
De Gedelegeerd Opdrachtgevers hebben aangevoerd dat zij verzoekster voldoende inzagemogelijkheden hebben geboden. Voor zover zij ten aanzien van bepaalde documenten geen inzage hebben geboden, wordt dat gerechtvaardigd door de onevenredige aantasting van de rechten en vrijheden van anderen bij onbeperkte inzage.
7.36.
Artikel 15 lid 1 AVG bepaalt dat de betrokkene het recht heeft om van de verwekingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de in dit artikel onder a) t/m h) genoemde informatie.
7.37.
Het inzagerecht ziet op de eigen persoonsgegevens. Het Hof van Justitie geeft in deze context een ruime uitleg aan het begrip ‘persoonsgegeven’. Het begrip is niet beperkt tot gevoelige of persoonlijke informatie maar strekt zich potentieel uit tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie onder de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene betreft. Deze laatste voorwaarde is vervuld wanneer de informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon en waarmee die persoon redelijkerwijs identificeerbaar is voor een andere persoon. [22]
7.38.
Het inzagerecht beoogt de betrokkene in staat te stellen zich van de verwerking op de hoogte te stellen en de rechtmatigheid daarvan te controleren. [23] Artikel 15 lid 3 AVG bepaalt dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene een kopie verstrekt van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Het inzagerecht geeft niet zonder meer aanspraak op kopie of afschrift van het document waarop de gegevens zijn vastgelegd.
7.39.
Op grond van artikel 15 lid 4 AVG mag het inzagerecht geen afbreuk doen aan de rechten of vrijheden van anderen. Daarbij valt de denken aan gegevensbeschermingsrechten van andere betrokkenen die mogelijk in combinatie met die van verzoekster worden verwerkt. Een en ander mag er echter niet toe leiden dat verzoekster alle informatie wordt onthouden. Er moet dan dus worden bezien in hoeverre vertrouwelijke of beschermde informatie kan worden afgeschermd of verwijderd uit de aan verzoekster te verstrekken informatie.
7.40.
Aangezien de rechtbank het Presidium, de Griffier, de Gedelegeerd Opdrachtgevers en Hoffmann als gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijken als bedoeld in artikel 26 lid 1 AVG heeft aangemerkt, kan verzoekster haar inzagerecht op grond van artikel 26 lid 3 AVG jegens iedere (gezamenlijk) verwerkingsverantwoordelijke uitoefenen. Dat laat onverlet dat een verwerkingsverantwoordelijke geen inzage kan verstrekken in documenten waarover zij niet (meer) beschikt.
7.41.
Hoewel verzoekster op grond van artikel 15 lid 1 AVG niet hoeft te concretiseren in welke documenten zij inzage wil verkrijgen, stelt de rechtbank vast dat het Presidium en de Griffier en de Gedelegeerd Opdrachtgevers verzoekster inzage hebben gegeven of aangeboden in een aantal concrete documenten waarin persoonsgegevens van verzoeksters zijn verwerkt. Ten aanzien van een aantal andere concrete documenten is inzage beperkt of geweigerd, met als rechtvaardiging dat (onbeperkte) inzage een onevenredige aantasting van de rechten en vrijheden van anderen zou opleveren. Verzoekster verduidelijkt niet op documentniveau waarom de weigering van (onbeperkte) inzage onterecht zou zijn. Aangezien het partijdebat zich niet op documentniveau heeft toegespitst, kan de rechtbank de gemaakte afwegingen ook slechts in algemene zin en niet op documentniveau toetsen.
Inzageverzoek jegens Presidium en Griffier
7.42.
Zoals hiervoor onder 4.37 is vermeld, heeft de (waarnemend) Griffier bij brief van 7 september 2023 een beslissing genomen op het inzageverzoek van verzoekster. Dat verzoek is gedeeltelijk toegewezen. Als bijlage bij die brief is een overzicht gevoegd waarin met betrekking tot het feitenonderzoek over de periode van 2 december 2021 tot en met 8 juni 2023 per document een kopie van verzoeksters persoonsgegevens is opgenomen. In de brief is opgenomen dat ten aanzien van een beperkt deel van de verzoekster betreffende persoonsgegevens aanleiding bestaat om inzage te weigeren op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 4 AVG respectievelijk artikel 23 lid 1 aanhef en onder i AVG jo. artikel 41 lid 1 aanhef en onder i UAVG. De conclusie is in die gevallen telkens geweest dat de gegevens niet worden verstrekt als maatregel ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (meer concreet het onderzoeksbelang, privacybelangen van anderen of het belang van ambtenaren om vertrouwelijk overleg te voeren over de noodzaak om een onderzoek in te stellen). In de brief is voor elk hiervoor genoemd belang dat in de weg staat aan het geven van inzage in persoonsgegevens, toegelicht waarom die belangen in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van verzoekster. De (waarnemend) Griffier heeft voorts opgemerkt dat de beslissing op het inzageverzoek zich beperkt tot de persoonsgegevens ten aanzien waarvan hij ofwel het Presidium wordt/worden aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4 onderdeel 7 van de AVG. De persoonsgegevens die de gedelegeerd opdrachtgevers respectievelijk Hoffmann verwerken, vallen uitdrukkelijk buiten de reikwijdte van de beslissing. De (waarnemend) griffier heeft voor inzage in deze persoonsgegevens verwezen naar de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann. Voorts heeft de (waarnemend) Griffier geen inzage verschaft in verwerkte persoonsgegevens van verzoekster die bij haar reeds bekend waren (correspondentie tussen het Presidium en verzoekster en (openbare) Kamerbrieven) en in persoonsgegevens die zijn verwerkt in correspondentie met advocaten van de Tweede Kamer.
7.43.
De beslissing op het inzageverzoek is genomen (kort) nadat het verzoekschrift in deze zaak is ingediend. In het verzoekschrift worden dan ook geen concrete klachten tegen de beslissing op het inzageverzoek gericht. Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling evenmin geconcretiseerd waarom de belangenafweging die de (waarnemend) Griffier ten grondslag heeft gelegd aan het niet verstrekken van bepaalde stukken onjuist zou zijn.
7.44.
De rechtbank constateert dat de (waarnemend) Griffier in de bijlage bij de brief van 7 september 2023 aan verzoekster een kopie heeft opgenomen van de persoonsgegevens van verzoekster die zijn verwerkt in de in bijlage genoemde documenten. Ten aanzien van een klein deel van de in de bijlage genoemde documenten, is een weigeringsgrond van toepassing verklaard, welke weigeringsgrond in de brief is toegelicht. Gelet op deze toelichting had van verzoekster verwacht mogen worden dat zij per document zou motiveren waarom die belangenafweging in dat concrete geval anders had moeten uitvallen. Die motivering is niet gegeven. Bij die stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen dat het Presidium en de Griffier in redelijkheid niet hebben kunnen oordelen dat in voorkomende gevallen de rechten en vrijheden van anderen in de weg staan aan het verstrekken van inzage in de in de betreffende documenten opgenomen persoonsgegevens.
7.45.
De (waarnemend) Griffier heeft geen inzage verstrekt in persoonsgegevens die zijn verwerkt in documenten die betrekking hebben op de inhoud van het onderzoek, zoals de anonieme brieven, en heeft verzoekster verwezen naar de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann. Zoals hierna nog aan de orde zal komen, hebben de gedelegeerd opdrachtgevers verzoekster inzage geboden in voornoemde documenten. Onder die omstandigheden hoeven het Presidium en de Griffier in beginsel niet ook (of: op een andere wijze dan al was aangeboden door de mede-verwerkingsverantwoordelijke) inzage te verstrekken in dezelfde documenten. Of de beperking op de inzagemogelijkheid die de gedelegeerd opdrachtgevers hebben gehanteerd toelaatbaar is, zal hierna onder 7.48 worden beoordeeld.
7.46.
De conclusie is dat het Presidium en de Griffier hebben voldaan aan haar verplichting om verzoekster inzage te geven in de door haar verwerkte persoonsgegevens van verzoekster. Voor zover aan verzoekster inzage in bepaalde persoonsgegevens is onthouden, wordt die beperking op het inzagerecht gerechtvaardigd door de rechten en vrijheden van anderen. Het inzageverzoek jegens de het Presidium en de Griffier zal dan ook worden afgewezen.
Inzageverzoek jegens gedelegeerd opdrachtgevers
7.47.
In de hiervoor onder 4.28 en 4.35 (deels) geciteerde brieven, hebben de gedelegeerd opdrachtgevers verzoekster inzage aangeboden in de volgende documenten:
 de twee anonieme brieven;
 het onderzoeksprotocol (dat volgens de gedelegeerd opdrachtgevers tevens aan verzoekster is toegezonden);
 de gespreksverslagen van de gesprekken met twee informanten die desgevraagd hebben ingestemd met verstrekking van het gespreksverslag aan verzoekster;
 een samenvatting van alle negentien gespreksverslagen;
 overige documenten, zoals onder meer (jaar)verslagen van verschillende gremia binnen de Tweede Kamer;
 de conceptrapportage;
 de gefinaliseerde samenvatting van het onderzoeksrapport.
Verzoekster heeft geen gebruik gemaakt van deze inzagemogelijkheid. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben aangevoerd dat daarmee inzage is aangeboden in alle stukken van het onderzoek (op een deel van de gespreksverslagen na, waarvan wel inzage is aangeboden in de samenvattingen daarvan).
7.48.
Verzoekster heeft niet gesteld dat de gedelegeerd opdrachtgevers over andere documenten beschikken waarin persoonsgegevens van haar zijn verwerkt. De gedelegeerd opdrachtgevers hebben met de door hen aangeboden inzagemogelijkheid naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan artikel 15 AVG. Dat is ook het geval ten aanzien van de gespreksverslagen, waarvan verzoekster in zeventien van de negentien verslagen geen inzage heeft gehad, maar is volstaan met het aanbieden van inzage in een samenvatting van de gespreksverslagen. Deze beperking is gerechtvaardigd. Artikel 15 lid 4 AVG biedt de mogelijkheid het inzagerecht te beperken wanneer dat afbreuk zou doen aan de rechten en vrijheden van anderen. De informatie die de informanten tijdens het feitenonderzoek aan de onderzoekers hebben verstrekt, is van dien aard dat het (onbeperkt) delen daarvan met anderen dan de onderzoekers voor de informanten negatieve consequenties kan hebben. De rechtbank betrekt daarbij dat de informanten zich gelet op hun status als ambtenaar bij openbaarmaking van de door hen verstrekte informatie moeilijk kunnen verweren, dat in deze kwestie al informatie naar de pers was gelekt, en dat verweerders de risico’s zo serieus namen dat ook de formeel en gedelegeerd opdrachtgevers niet over de integrale gespreksverslagen konden beschikken. De rechtbank acht daarom niet onbegrijpelijk dat door de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann aan de informanten is toegezegd dat hun persoonsgegevens niet met verzoekster zouden worden gedeeld. Deze gespreksverslagen zullen beschrijvingen bevatten van concrete situaties met betrekking tot het gedrag van verzoekster waarvan de informant getuige is geweest. Een dergelijke beschrijving zal persoonsgegevens van zowel verzoekster als van de informant kunnen bevatten. Integrale verstrekking van deze gespreksverslagen aan verzoekster zou dan ook een inbreuk op de rechten en vrijheden van de informanten opleveren. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gedelegeerd opdrachtgevers er in de gegeven omstandigheden voor hebben kunnen kiezen verzoekster geen inzage te verstrekken in zeventien van de negentien gespreksverslagen, gelet op de in het geding zijnde rechten en vrijheden van de informanten. Daarbij komt dat verzoekster voldoende in staat is geweest haar rechten uit te oefenen doordat de gedelegeerd opdrachtgevers zijn nagegaan welke informanten akkoord wilden gaan met inzage door verzoekster in het gespreksverslag, haar volledige inzage is geboden in de verslagen van de twee informanten die daarvoor alsnog toestemming hebben gegeven, en dat haar inzage is geboden in een samenvatting van en een mondelinge toelichting op alle gespreksverslagen.
7.49.
Ook de gedelegeerd opdrachtgevers hebben aldus voldaan aan de inzageverplichting die is opgenomen in artikel 15 AVG. Het inzageverzoek zal ook voor zover dat is gericht tegen de gedelegeerd opdrachtgevers worden afgewezen.
Verzoek tot staking (artikel 21 lid 1 AVG)
7.50.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het Presidium en de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers haar bezwaar gegrond hadden moeten verklaren en de gegevensverwerking hadden moeten staken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen grondslag bestaat voor die verwerking, dat niet voldaan is aan informatieplichten uit de AVG, dat een belangenafweging ontbreekt en dat het onderzoeksprotocol ondeugdelijk is.
7.51.
Het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers hebben aangevoerd dat zij het bezwaar van verzoekster terecht hebben afgewezen. Zij hebben aangevoerd dat bezwaar niet openstaat indien de gegevensverwerking is gebaseerd op artikel 6 lid 1 onder c AVG. Indien wel bezwaar zou openstaan, hebben zij dat terecht afgewezen omdat er dwingende en gerechtvaardigde redenen voor de gegevensverwerking zijn en niet meer gewicht toekomt aan de rechten en vrijheden van verzoekster. Voorts moet verzoeksters bezwaarrecht op grond van artikel 21 AVG buiten toepassing worden gelaten op grond van artikel 41 lid 1 onder i en e UAVG.
7.52.
Op grond van artikel 21 lid 1 AVG heeft een betrokkene te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder e of f AVG. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
7.53.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers dat geen bezwaar tegen de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens openstaat omdat de gegevensverwerking is gebaseerd op artikel 6 lid 1 onder c AVG (wettelijke plicht). Zoals de rechtbank onder 7.17 heeft overwogen, kan de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens niet worden gebaseerd op artikel 6 lid 1 onder c AVG (wettelijke plicht). De gegevensverwerking vindt zijn grondslag in artikel 6 lid 1 onder f AVG (gerechtvaardigd belang). Tegen verwerking op deze grondslag staat bezwaar open. Voor zover verzoekster betoogt dat haar bezwaar reeds gegrond had moeten worden verklaard omdat een grondslag voor de verwerking van haar persoonsgegevens ontbreekt, volgt de rechtbank haar daarin dus niet.
7.54.
Verzoekster heeft verder nog een beroep gedaan op artikel 21 AVG – dat bepaalt dat verzoekster het recht heeft om vanwege met haar specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van haar persoonsgegevens – komt het aan op een belangenafweging. Verzoekster stelt dat het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers de verwerking van haar persoonsgegevens moeten staken, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoeren die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van verzoekster.
7.55.
De rechtbank stelt voorop dat ook het ook bij de beoordeling van het beroep van verzoekster op artikel 21 AVG aankomt op een belangenafweging. Het gaat daarbij enerzijds om de belangen van verzoekster en anderzijds om de hiervoor onder 7.22.1 genoemde belangen die het gerechtvaardigd belang vormen als bedoeld in artikel 6 lid 1 onder f AVG. Aan de belangen, rechten en vrijheden van verzoekster komt in dit geval niet meer gewicht toe dan aan die andere belangen.
7.56.
Hiervoor is onder 7.22.4 al geoordeeld dat het feitenonderzoek en daarmee de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens noodzakelijk is en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In deze belangenafweging is rekening gehouden met de privacybelangen van verzoekster. Verzoekster heeft in deze procedure onvoldoende bijzondere of specifieke persoonlijke belangen aangevoerd die de balans anders doen uitvallen. De rechtbank is dus van oordeel dat het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers dwingende gerechtvaardigde gronden hadden voor de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens.
7.57.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers een belang hebben bij het bewaren van de stukken waarin de persoonsgegevens van verzoekster zijn verwerkt met het oog op hun rechtspositie, zoals blijkt uit de onderhavige procedure en de dagvaardingsprocedure.
7.58.
Uit het voorgaande en de beoordeling van de rechtbank in de dagvaardingsprocedure volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het Presidium, de Griffier, de gedelegeerd opdrachtgevers en/of Hoffmann niet tekort zijn geschoten in de op hen rustende informatieplichten uit de AVG. Het feitenonderzoek is zorgvuldig verricht en (in eerste instantie) het Presidium en (vervolgens) de gedelegeerd opdrachtgevers hebben zich in voldoende mate ingespannen om verzoekster te informeren over het (verloop van het) feitenonderzoek en de rechten die haar in dat kader toekwamen. Verzoekster heeft het contact daarover echter telkens afgehouden.
7.59.
Maar zelfs indien het Presidium, de Griffier en/of de gedelegeerd opdrachtgevers niet (volledig) zouden hebben voldaan aan de eisen van artikel 26 lid 1 AVG (het treffen van een regeling omtrent hun respectieve verantwoordelijkheden voor de nakoming van de AVG) of artikel 14 AVG (te verstrekken informatie wanneer de persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen), heeft te gelden dat verzoekster daardoor niet zodanig in haar belangen is geschaad dat dit aanleiding had moeten vormen voor gegrondverklaring van haar bezwaar. [24] De rechtbank betrekt daarbij dat niet gebleken is dat verzoekster de haar ingevolge de AVG toekomende rechten niet op zinvolle wijze heeft kunnen uitoefenen.
Verzoek tot beperking (artikel 18 lid 1 AVG)
7.60.
Verzoekster meent tot slot dat de verwerking van haar persoonsgegevens moet worden beperkt, zodat die gegevens niet worden verwerkt in een rapportage en/of samenvatting en/of niet worden gepubliceerd of anderszins verspreid of openbaar gemaakt.
7.61.
Het Presidium en de Griffier hebben aangevoerd dat verzoekster geen belang heeft bij het beperkingsverzoek. Er is reeds sprake is van een situatie die zou worden bereikt als het beperkingsverzoek zou worden toegewezen, namelijk de markering van de opgeslagen persoonsgegevens met als doel om de verwerking in de toekomst te beperken. Bovendien zijn de gegevens waarop verzoekster doelt al verwerkt in een rapport en samenvatting en is die samenvatting openbaar gemaakt. Openbaarmaking van het rapport is niet aan de orde.
7.62.
Zowel het Presidium en de Giffier als de gedelegeerd opdrachtgevers hebben aangevoerd dat niet is voldaan aan de in artikel 18 AVG opgenomen voorwaarden voor toewijzing van een beperkingsverzoek.
7.63.
De rechtbank zal het verzoek tot beperking van de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens afwijzen. Een verzoek op grond van artikel 18 lid 1 AVG is toewijsbaar als sprake is van één of meer van de situaties die zijn genoemd in artikel 18 lid 1 onder a) t/m d) AVG. De situaties genoemd in artikel 18 lid 1 onder a), b) of d) zijn in deze zaak niet aan de orde. Verzoekster heeft de juistheid van de persoonsgegevens niet betwist (a); de verwerking van deze persoonsgegevens is gelet op het voorgaande niet onrechtmatig (b) en er is evenmin sprake van een door verzoekster gemaakt bezwaar in de zin van artikel 21 AVG waarin de verwerkingsverantwoordelijken nog een belangenafweging tussen de belangen bij verwerking van de persoonsgegevens en de belangen van verzoekster moeten maken (d). Verzoekster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de rechtbank kan oordelen dat sprake is van de in artikel 18 lid 1 onder c AVG genoemde grond, zodat een beperkingsverzoek evenmin op die grond kan worden toegewezen.
7.64.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het belang van verzoekster bij het beperkingsverzoek inmiddels lijkt te ontbreken. Dat is nadrukkelijk anders dan op het moment van indiening van het verzoekschrift, toen het feitenonderzoek nog niet was afgerond en de samenvatting daarvan nog niet openbaar was gemaakt. Het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers hebben aangevoerd dat zij de persoonsgegevens van verzoekster nu het onderzoek is afgerond nog louter opgeslagen houden, mede met het oog op de door verzoekster geëntameerde procedures. Van (voorgenomen) andere verwerkingen van verzoeksters persoonsgegevens dan het opgeslagen houden is dan ook niet gebleken. Verzoekster heeft niet concreet onderbouwd dat dit anders zou zijn. Daarmee verschilt de situatie thans niet van die waarin de verwerking van verzoeksters persoonsgegevens zou zijn beperkt.
Proceskosten
7.65.
Omdat verzoekster deels niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoeken en de verzoeken voor het overige zullen worden afgewezen, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld.
7.66.
De proceskosten aan de zijde van het Presidium en de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers worden begroot op € 320 aan griffierecht, € 1.228 voor het salaris van de advocaat (2 punten tegen tarief II van € 614) en € 178 voor de nakosten (plus de verhoging als vermeld in de beslissing). Dat komt in totaal op € 1.726. Dat bedrag moet verzoekster aan zowel het Presidium en de Griffier gezamenlijk, als aan de gedelegeerd opdrachtgevers gezamenlijk betalen. De door de gedelegeerd opdrachtgevers gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen.
7.67.
De proceskosten aan de zijde van Hoffmann worden begroot op € 688 aan griffierecht, € 1.228 voor het salaris van de advocaat (2 punten tegen tarief II van € 614) en € 178 voor de nakosten (plus de verhoging als vermeld in de beslissing). Dat komt in totaal op € 2.094. De door de gedelegeerd opdrachtgevers gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoeken tegen Hoffmann en voor wat betreft het verzoek op grond van artikel 17 AVG (wissing van persoonsgegevens) tegen het Presidium en de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers;
8.2.
wijst de overige verzoeken af;
8.3.
veroordeelt verzoekster in de proceskosten, aan de zijde van het Presidium en de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers tot op heden begroot op € 1.726, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als verzoekster niet tijdig aan de veroordeling voldoet en deze beschikking daarna wordt betekend, dan moet zij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
8.4.
veroordeelt verzoekster in de proceskosten, aan de zijde van Hoffmann tot op heden begroot op € 2.094, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als verzoekster niet tijdig aan de veroordeling voldoet en deze beschikking daarna wordt betekend, dan moet zij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening;
8.5.
veroordeelt verzoekster in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de in 8.3 bedoelde proceskosten van de gedelegeerd opdrachtgevers en de in 8.4 bedoelde proceskosten van Hoffmann als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
8.6.
verklaart de veroordelingen onder 8.3 tot en met 8.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Boogers, mr. C.J-A. Seinen en mr. O.L. van Daalen en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.In het verzoekschrift zijn [voorzitter] en [griffier] als verweerders aangemerkt. De rechtbank zal in rechtsoverweging 6.3 oordelen dat het Presidium en de Griffier van de Tweede Kamer als verweerders moeten worden aangemerkt.
2.
3.
4.
5.
6.Hoewel verzoekster niet kan worden ontvangen in haar verzoek voor zover dat is gericht tegen Hoffmann, zal de rol van Hoffmann in het navolgende bij bepaalde onderwerpen nog wel aan de orde komen, zoals bij de beantwoording van de vraag of Hoffman met het Presidium, de Griffier en de gedelegeerd opdrachtgevers als gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijke moet worden aangemerkt.
7.HvJ EU 5 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:388 (Wirtschaftsakademie Schleswig-Holstein).
8.HvJ EU 10 juli 2017, ECLI:EU:C:2018:551 (Jehoevan todistajat).
9.HvJ EU 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:629 (Fashion ID).
10.European Data Protection Board,
11.
12.Vgl. Hoge Raad 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.
13.Vgl. HvJ EU 12 september 2024, ECLI:EU:C:2024:738 (HTB Neunte Immobillien Portfolio geschlossene Investment UG & CO. KG).
14.Vgl. HvJ EU 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:858 (KNLTB/Autoriteit Persoonsgegevens).
15.HvJ EU 7 december 2023, ECLI:EU:C:2023:958 (SCHUFA Holding AG).
16.HvJ EU 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:858 (KNLTB/Autoriteit Persoonsgegevens).
17.HvJ EU 7 december 2023, ECLI:EU:C:2023:958 (SCHUFA Holding AG).
18.HvJ EU 4 juli 2023, ECLI: EU:C:2023:537 (Meta Platforms Inc e.a.).
19.HvJ EU 4 juli 2023, ECLI: EU:C:2023:537 (Meta Platforms Inc e.a.).
20.Vanwege de aard van de organisatie spelen hierbij ook overwegingen van publieke aard een rol.
21.Vgl. HvJ EU 13 mei 2014, ECLI:EU:C:2014:317 (Costeja/Google Spain), § 81.
22.HvJ EU 20 december 2017, ECLI:EU:C:2017:994 (Nowak).
23.Vgl. overweging 63 van de AVG.
24.Vgl. HvJ EU 3 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:373 (UZ/Bundesrepublik Deutschland).