ECLI:NL:RBDHA:2025:11351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
11619914 RP VERZ 25-50234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen aan arbeidsmigrant

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, een arbeidsmigrant, en haar werkgever, [bedrijfsnaam 1] B.V. De verzoekster, die zowel de Turkse als Bulgaarse nationaliteit heeft, heeft een verzoek ingediend om te verklaren dat haar arbeidsovereenkomst onregelmatig is opgezegd door [bedrijfsnaam 1] op 27 januari 2025. De verzoekster stelt dat zij op 1 september 2024 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan, terwijl [bedrijfsnaam 1] betoogt dat er sprake was van een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende wilsovereenstemming was over de aard van de overeenkomst, en heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De opzegging is niet rechtsgeldig verklaard, omdat de wettelijke opzegtermijn niet in acht is genomen en er geen redelijke ontslaggrond was. De kantonrechter heeft de verzoekster een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding toegekend, en heeft [bedrijfsnaam 1] veroordeeld tot betaling van deze vergoedingen, evenals de proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de verzoekster in een kwetsbare positie verkeerde als arbeidsmigrant, wat heeft bijgedragen aan de hoogte van de billijke vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
CK/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11619914 \ RP VERZ 25-50234
Beschikking van 24 juni 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. Ö. Şahin,
(toevoeging verleend onder kenmerk [kenmerk] )
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[bedrijfsnaam 1] B.V,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats] en kantoorhoudende in [plaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [bedrijfsnaam 1] ,
gemachtigde: mr. Y. van Oel

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingekomen op 27 maart 2025;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen op 6 mei 2025;
  • aanvullende stukken van [verzoekster] bij brief van 7 mei 2025;
  • de zittingsaantekeningen van de griffier.
1.2.
Op 13 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is [verzoekster] in persoon verschenen met tolk en bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Namens [bedrijfsnaam 1] is verschenen [naam 1] met tolk en bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[bedrijfsnaam 1] is een uitzendbureau dat zich heeft gespecialiseerd in het uitzenden van werknemers, waaronder arbeidsmigranten, naar de agrarische sector. [naam 1] is directeur/grootaandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] .
2.2.
De arbeidsmigranten die in dienst zijn van [bedrijfsnaam 1] huren een woning die eigendom is van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). De bestuurders en aandeelhouders van deze onderneming zijn de zonen van [naam 1] , namelijk [naam 2] en [naam 3] .
2.3.
[verzoekster] was tot en met augustus 2024 woonachtig en werkzaam in Turkije. Haar man en oudste zoon woonden op dat moment al in Nederland en werkten bij [bedrijfsnaam 1] . [verzoekster] , die zowel de Turkse als Bulgaarse nationaliteit heeft, is ook naar Nederland geëmigreerd met haar minderjarige zoon.
2.4.
Per 1 september 2024 is [verzoekster] werkzaamheden gaan verrichten voor [bedrijfsnaam 1] .
2.5.
Op 27 januari 2025 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Nadien zijn door [verzoekster] geen werkzaamheden meer verricht voor [bedrijfsnaam 1] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst onregelmatig is opgezegd door [bedrijfsnaam 1] en haar daarom een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding toe te kennen en [bedrijfsnaam 1] te veroordelen tot betaling daarvan. Voorts verzoekt [verzoekster] betaling van niet genoten vakantie-uren ad € 2.249,60 bruto en vakantiegeld ad € 978,58 bruto, alsmede – op straffe van een dwangsom – het verstrekken van een arbeidsovereenkomst, eindafrekening en loonstroken over de maanden september-december 2024. Eén en ander dient nog vermeerderd te worden met rente en kosten.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoeken ten grondslag gelegd dat tussen partijen op 1 september 2024 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen voor 40 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 1.766,00 (lager dan het minimum loon). Tussen partijen was afgesproken dat de werkzaamheden van [verzoekster] van maandag tot vrijdag van 9:00 uur tot 17:00 uur zouden bestaan uit het plaatsen van werknemers in de woningen van [bedrijfsnaam 2] , het onderhouden van de twee kantoren van [bedrijfsnaam 1] en een werkplanning maken voor de 250 werknemers. Feitelijk werd [verzoekster] ook ingezet als chauffeur voor het rondbrengen van de werknemers. Op een gegeven moment wilden de broers [naam 3] en [naam 2] dat [verzoekster] foto’s zou maken in de woningen van arbeidsmigranten en ook arbeidsmigranten uit hun woning zou verwijderen. Dat heeft zij geweigerd. Daarop is [naam 3] het voertuig waarmee [verzoekster] voor [bedrijfsnaam 2] reed op 27 januari 2025 komen ophalen en heeft hij haarmondeling medegedeeld dat er geen werk meer voor haar was. Op 29 januari 2025 is [verzoekster] op het kantoor van [bedrijfsnaam 1] verschenen om over dit mondelinge ontslag te spreken met [naam 1] van [bedrijfsnaam 1] . Volgens [verzoekster] is de opzegging niet rechtsgeldig, omdat sprake is van een onregelmatig ontslag. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan niet tussentijds worden opgezegd. Dit handelen van [bedrijfsnaam 1] heeft verstrekkende en ingrijpende gevolgen voor [verzoekster] die alles heeft achtergelaten in Turkije om in Nederland te kunnen werken voor [bedrijfsnaam 1] . Omdat ook haar man en oudste zoon werden ontslagen, raakte haar hele gezin verstoken van inkomen waardoor zij onder meer niet in het levensonderhoud van haar minderjarige zoon kon voorzien. Zij moesten bovendien de woning die zij van [bedrijfsnaam 2] huurden, binnen veertien dagen verlaten. [bedrijfsnaam 1] heeft de veiligheid, bestaanszekerheid en wettelijke rechten van [verzoekster] genegeerd. Daardoor heeft [bedrijfsnaam 1] ernstig verwijtbaar gehandeld.
3.3.
[bedrijfsnaam 1] voert verweer en stelt dat de verzoeken moeten worden afgewezen. [bedrijfsnaam 1] voert daarvoor het volgende aan. Op 1 september 2024 zijn partijen een uitzendovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd, op basis van 20 uur per week. [bedrijfsnaam 1] heeft [verzoekster] uitgeleend aan [bedrijfsnaam 2] om onder andere werkzaamheden ten behoeve van de bij [bedrijfsnaam 2] in eigendom zijnde woningen te beheren. In die woningen worden uitzendkrachten van [bedrijfsnaam 1] gehuisvest. Niet [bedrijfsnaam 1] , maar [bedrijfsnaam 2] heeft [verzoekster] te kennen gegeven dat zij geen werk meer voor haar had. [bedrijfsnaam 1] heeft [verzoekster] ook niet ontslagen; zij heeft zich na 27 januari 2025 niet meer beschikbaar gesteld voor het verrichten van werkzaamheden en heeft haar bedrijfstelefoon ook ingeleverd bij [bedrijfsnaam 1] . Er is vervolgens een eindafrekening opgesteld en haar vakantiegeld is uitbetaald. Per 1 april 2025 is [verzoekster] in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 3] B.V. In ieder geval is de uitzendovereenkomst met [bedrijfsnaam 1] toen geëindigd en rust er op [bedrijfsnaam 1] geen loonbetalingsverplichting meer. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [bedrijfsnaam 1] is geen sprake, [verzoekster] heeft het dienstverband met [bedrijfsnaam 1] zelf beëindigd door zich niet meer beschikbaar te stellen voor werk.

4.De beoordeling

Kwalificatie dienstverband [bedrijfsnaam 1] - [verzoekster] : arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het dienstverband van [verzoekster] bij [bedrijfsnaam 1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week is of een uitzendovereenkomst voor 20 uur per week.
4.2.
Het document dat volgens [bedrijfsnaam 1] moet worden aangemerkt als de tussen partijen tot stand gekomen uitzendovereenkomst, wordt gemotiveerd bestreden door [verzoekster] . [verzoekster] heeft onweersproken aangevoerd dat zij op enig moment, voor aanvang van de werkzaamheden haar handtekening heeft moeten zetten op een tablet die verder niets toonde dan een wit scherm, een blanco document. De door [bedrijfsnaam 1] ingebrachte uitzendovereenkomst is opgesteld in de Nederlandse taal en bevat de handtekening van [verzoekster] , maar [verzoekster] – die de Nederlandse taal niet machtig is – heeft aangevoerd dit document niet eerder te hebben gezien. Zij heeft op verzoek van [naam 1] wel haar handtekening gezet op een tablet, maar daar was verder niets op te zien. Desgevraagd heeft [naam 1] op de zitting verklaard dat de overeenkomst op een tablet stond en dat hij [verzoekster] heeft uitgelegd wat er in de overeenkomst staat, onder andere ten aanzien van het aantal uren, waarna zij heeft getekend. [verzoekster] heeft dat bestreden. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat er niet van kan worden uitgegaan dat tussen partijen wilsovereenstemming heeft bestaan ten aanzien van de overeenkomst. Nu partijen beide de Turkse taal machtig zijn, valt niet in te zien waarom [verzoekster] een in het Nederlands gestelde overeenkomst heeft moeten tekenen, die zij bovendien niet tevoren toegezonden heeft gekregen; dat heeft [bedrijfsnaam 1] althans niet gesteld. Het lag op de weg van [bedrijfsnaam 1] om [verzoekster] , voorafgaand aan de ondertekening, te voorzien van een concept van de overeenkomst, bij voorkeur in het Turks, zodat zij daar behoorlijk kennis van kon nemen alvorens te ondertekenen. Dat is niet gebeurd. Dit klemt temeer nu [verzoekster] onweersproken heeft aangevoerd dat zij in Turkije al ongeveer een half jaar contact had met [naam 2] . Zij heeft daar op zijn verzoek online advertenties geplaatst om mensen te werven voor [bedrijfsnaam 1] . Op enig moment heeft hij haar gevraagd of zij niet in Nederland wilde komen werken. Het was [verzoekster] bekend dat [naam 2] en zijn broer in Nederland woningen in eigendom hadden. Volgens [verzoekster] heeft zij met [naam 2] besproken dat zij zekerheid wilde voordat zij naar Nederland zou verhuizen met haar minderjarige kind van destijds 9 jaar. Om die reden zou zij nooit de door [bedrijfsnaam 1] overgelegde uitzendovereenkomst hebben ondertekend, omdat die nu juist geen enkele zekerheid biedt. Ook in het licht van deze door [verzoekster] verlangde en begrijpelijke (bestaans)zekerheid hier in Nederland, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voor de hand liggend dat zij een uitzendovereenkomst voor 20 uur per week zou sluiten, in plaats van aan arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week. Feitelijk verrichtte zij, naar zij onweersproken heeft aangevoerd, ook voor (minstens) 40 uur per week werkzaamheden. [verzoekster] heeft verder aangevoerd dat zij ook daarna geen (schriftelijke) overeenkomst heeft ontvangen van [bedrijfsnaam 1] en dat alles mondeling is gegaan. Volgens [bedrijfsnaam 1] heeft [verzoekster] enige tijd na de ondertekening, in aanwezigheid van een derde, wel een papieren exemplaar van de overeenkomst ontvangen. [verzoekster] heeft dat betwist. Wat daar verder van zij, niet valt in te zien waarom [verzoekster] niet meteen een (papieren of elektronisch) afschrift van de overeenkomst heeft ontvangen. De eventuele latere verstrekking kan in ieder geval niet het wilsgebrek ten aanzien van de ondertekende overeenkomst wegnemen.
4.3.
In deze procedure zijn ook loonstroken ingebracht (productie 2 en 3 bij het verweerschrift). Dat deze eerder al aan [verzoekster] zijn verstrekt, zoals door [bedrijfsnaam 1] gesteld en door [verzoekster] weersproken, blijkt niet. Niet vastgesteld kan worden dat [verzoekster] eerder dan bij de ontvangst van het verweerschrift de loonstroken heeft kunnen inzien en controleren, voor zover daaruit de kwalificatie en het aantal uren van het dienstverband kan worden afgeleid. [naam 1] Ondanks dat het op de weg van [bedrijfsnaam 1] als werkgever ligt om voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit kan worden afgeleid dat [verzoekster] het bestaan en de inhoud van de uitzendovereenkomst kende, heeft zij dat nagelaten.
4.5.
Daar komt bij dat [verzoekster] kennelijk in de veronderstelling verkeerde voor [bedrijfsnaam 1] te werken en zich niet realiseerde dat zij, eenmaal in Nederland, blijkbaar door [bedrijfsnaam 1] werd uitgeleend aan [bedrijfsnaam 2] . [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] zijn weliswaar juridisch verschillende entiteiten, maar gebleken is dat dit in de praktijk niet duidelijk was. Zoals hiervoor vermeld heeft [verzoekster] onweersproken verklaard dat zij, toen zij nog woonachtig was in Turkije, contact had met [naam 2] (de zoon van [naam 1] en medebestuurder van [bedrijfsnaam 2] ). [verzoekster] beschouwde [naam 2] als haar contactpersoon voor [bedrijfsnaam 1] . In die tijd plaatste zij op verzoek van [naam 2] vacatures voor de werving van personeel (kassenmedewerkers) voor [bedrijfsnaam 1] op een website, gericht op Bulgaren. Vervolgens is [verzoekster] gevraagd of ze tevens het vastgoedbeheer voor [bedrijfsnaam 2] wilde uitvoeren, zodat de werknemers van [bedrijfsnaam 1] huisvesting kon worden aangeboden. Dat zij steeds (ook) werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] is blijven verrichten, zoals het schoonhouden van het pand van [bedrijfsnaam 1] , het opnemen van sollicitaties en de werkplanning maken voor 250 werknemers, heeft [bedrijfsnaam 1] verder ook niet weersproken. Ook is niet betwist dat [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] kantoor houden in hetzelfde pand en dat [naam 2] en [naam 3] zich ook bezig houden met de activiteiten van [bedrijfsnaam 1] . Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [naam 1] bij [verzoekster] de schijn heeft gewekt dat [naam 2] en [naam 3] bevoegd waren om [bedrijfsnaam 1] te vertegenwoordigen. Het is begrijpelijk dat voor [verzoekster] niet duidelijk was dat er een juridisch onderscheid was tussen [bedrijfsnaam 1] en de activiteiten van [naam 2] en [naam 3] , en dat zij daardoor in de veronderstelling verkeerde een arbeidsovereenkomst (niet zijnde een uitzendovereenkomst) te hebben met [bedrijfsnaam 1] .
4.6.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is onvoldoende gebleken van wilsovereenstemming tussen partijen over de door [bedrijfsnaam 1] overgelegde uitzendovereenkomst. Dat betekent dat op basis van de feitelijke omstandigheden beoordeeld moet worden wat voor soort overeenkomst dan wel tussen partijen geldt. Gelet op de onweersproken stellingen van [verzoekster] over de wijze waarop zij in Turkije met [naam 2] heeft gesproken, de zekerheid die zij verlangde voor overkomst naar Nederland en de hoeveelheid werk die zij heeft verricht (ruim 40 uur per week), gaat de kantonrechter ervan uit dat tussen [verzoekster] en [bedrijfsnaam 1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen voor 40 uur per week. Dat [verzoekster] in een later stadium zelf de werkgevers-verklaring zou hebben ingevuld, acht de kantonrechter niet aannemelijk ( [verzoekster] is de Nederlandse taal immers niet machtig), maar is verder ook niet relevant.
Opzegging arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is niet rechtsgeldig
4.7.
Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan door een werkgever opgezegd worden, maar daaraan zijn regels verbonden. Behalve dat de werkgever een zogeheten redelijke ontslaggrond dient te hebben, die getoetst zal moeten worden door het UWV en/of de kantonrechter, dient voorts (ten minste) de wettelijke opzegtermijn in acht genomen te worden. De opzegtermijn bij een arbeidsovereenkomst die korter dan vijf jaar heeft geduurd, zoals in het geval van [verzoekster] , is één maand.
4.8.
De kantonrechter is, gelet op de omstandigheden waaronder werd gewerkt, zoals in de voorgaande rechtsoverwegingen uiteengezet, van oordeel dat [verzoekster] de mededeling van [naam 3] op 27 januari 2025 dat er geen werk meer is voor haar, redelijkerwijs heeft kunnen en mogen opvatten als een opzegging door [bedrijfsnaam 1] per die dag. [bedrijfsnaam 1] heeft ook erkend (onder 3.5 van het verweerschrift) dat [bedrijfsnaam 2] [verzoekster] niet langer wenste in te zetten en [verzoekster] heeft sindsdien geen werkzaamheden meer verricht voor [bedrijfsnaam 1] , maar niet gebleken is dat [bedrijfsnaam 1] de ontslagreden heeft laten toetsen. Daarnaast is de wettelijke opzegtermijn van één maand niet in acht genomen door [bedrijfsnaam 1] . Dat blijkt ook uit de overgelegde loonstrook/eindafrekening, waarop als datum uitdiensttreding 11 februari 2025 staat vermeld, welke datum is gelegen binnen één maand na de opzegging op 27 januari 2025.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de opzegging niet rechtsgeldig en daarmee in strijd met de daarvoor geldende voorschriften. Dit betekent dat sprake is van een onregelmatige opzegging en daarmee ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [bedrijfsnaam 1] . [verzoekster] heeft verzocht haar daarom een aantal vergoedingen toe te kennen. Die verzoeken worden hierna besproken.
Wettelijke transitievergoeding
4.10.
Een werkgever is aan een werknemer de wettelijke transitievergoeding verschuldigd als de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. De verzochte transitievergoeding van € 809,74 is daarmee als op de wet gegrond toewijsbaar. De hoogte van de transitievergoeding wordt verder ook niet betwist door [bedrijfsnaam 1] .
4.11.
De over de transitievergoeding gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de vergoeding had moeten worden uitgekeerd aan [verzoekster] . Van een te late betaling is sprake als de transitievergoeding later dan een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst wordt betaald. Die uiterste datum was 27 februari 2025. Niet gebleken is dat de transitievergoeding voor die tijd aan [verzoekster] is voldaan. De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van die datum tot het moment van volledige voldoening.
Gefixeerde schadevergoeding
4.12.
De partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Daarmee is ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging toewijsbaar, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 2.896,36. De hoogte wordt verder ook niet weersproken door [bedrijfsnaam 1] . De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 27 januari 2025.
Billijke vergoeding
4.13.
[verzoekster] verzoekt aan haar ten laste van [bedrijfsnaam 1] een billijke vergoeding toe te kennen van in totaal € 30.000,00 (bruto), bestaande uit € 15.000,00 inkomensschade,
€ 3.000,00 achterstallig loon/onderbetaling, € 5.000,00 aan immateriële schade en
€ 7.000,00 wegens verwijtbaarheid/preventieve werking.
4.14.
Aanspraak van een werknemer op een billijke vergoeding ontstaat als de werkgever van het ontslag als zodanig een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Bij die beoordeling spelen niet alleen de (uitzonderlijke) omstandigheden waaronder de beëindiging van het dienstverband plaatsvond een rol, maar ook de gevolgen ervan kunnen bij de bepaling van de omvang van de billijke vergoeding een rol spelen. Daarbij kan in aanmerking worden genomen hoe lang de arbeidsovereenkomst nog zou hebben geduurd als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever wordt weggedacht. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Een billijke vergoeding kan worden toegekend naast een toegekende transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding in het geval de werkgever van het ontslag een ernstig verwijt kan worden gemaakt, maar de toegekende vergoedingen kunnen meewegen bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.
4.15.
Ten aanzien van de door haar geleden inkomensschade heeft [verzoekster] gesteld dat zij door de handelwijze van [bedrijfsnaam 1] zes maanden inkomstenverlies van (afgerond) € 15.000,00 heeft geleden. Ter bepaling van de door [verzoekster] geleden inkomensschade dient te worden bepaald wat de vermoedelijke duur van de arbeidsovereenkomst zou zijn geweest als deze niet ten gevolge van ernstig verwijtbaar handelen van [bedrijfsnaam 1] voortijdig zou zijn geëindigd. Vast staat dat [verzoekster] vanaf 27 januari 2025 geen inkomsten meer ontving, terwijl het dienstverband niet rechtsgeldig was opgezegd door [bedrijfsnaam 1] . Voorts is gebleken dat [verzoekster] per 1 april 2025 nieuw werk heeft gevonden (bij [bedrijfsnaam 3] B.V.). Gelet hierop is de inkomensschade van [verzoekster] vast te stellen op (€ 2.446,44 × 2 4/31 =) € 5.208,55.
4.16.
De componenten waaruit de billijke vergoeding bestaat, moeten verband houden met het (niet rechtsgeldige) ontslag. Van zo’n causaal verband is geen sprake bij achterstallig loon en onderbetaling. Die kunnen dus geen onderdeel vormen van de billijke vergoeding en komen niet voor toewijzing in aanmerking. Betaling hiervan dient afzonderlijk te worden verzocht.
4.17.
Immateriële schadevergoeding kan onderdeel uitmaken van de billijke vergoeding. In dat geval moet sprake zijn van aantasting in de persoon. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een werknemer in zijn eer en goede naam is aangetast. Weliswaar is de kantonrechter gebleken van negatieve gevoelens bij [verzoekster] , bestaande uit spanning, boosheid, frustratie en verdriet, maar dergelijke gevoelens zijn inherent aan een onvrijwillig en prompt ontslag en gelden voor iedereen in die positie. Voorstelbaar is wel dat het [verzoekster] zwaarder valt dan een gemiddelde werknemer, omdat zij zich vanwege haar emigratie van Turkije naar Nederland in een kwetsbaardere positie bevindt. omdat zij geen sociaal vangnet heeft. Ook dat rechtvaardigt echter niet de conclusie dat sprake is van zodanig ernstig psychisch leed dat dit een aantasting in de persoon oplevert. [verzoekster] heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat wel sprake is van een aantasting in de persoon. Voor vergoeding van immateriële schade is daarom geen plaats.
4.18.
Het doel van de billijke vergoeding is het compenseren van ernstig verwijtbaar handelen van een werkgever. De billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter, maar is wel gericht op het voorkomen van dergelijk verwijtbaar gedrag in de toekomst. Zoals reeds overwogen was [verzoekster] aanvankelijk woonachtig en werkzaam in Turkije. Zij heeft haar bestaanszekerheid aldaar opgegeven om in Nederland te gaan wonen en werken op instigatie van [bedrijfsnaam 1] , althans op instigatie van een bestuurder van de onderneming alwaar zij door [bedrijfsnaam 1] tewerkgesteld zou gaan worden ( [bedrijfsnaam 2] ). Zij (met haar gezin) werd vervolgens gehuisvest in een door [bedrijfsnaam 2] ter beschikking gestelde huurwoning. Een sociaal vangnet had [verzoekster] niet bij het eindigen van het dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] , terwijl haar man hartpatiënt is, naar niet is weersproken. Haar man en oudste zoon waren ook werkzaam bij [bedrijfsnaam 1] maar zijn, zo heeft [verzoekster] onweersproken aangevoerd, kort na het eindigen van haar dienstverband ook ontslagen, althans niet meer te werk gesteld door [bedrijfsnaam 1] . Vervolgens moesten zij allen op korte termijn de woning van [bedrijfsnaam 2] uit. [verzoekster] is verder de Nederlandse taal niet machtig, niet in woord en niet in schrift. [verzoekster] (en haar gezin) werd voor haar bestaanszekerheid in Nederland dus volledig afhankelijk van [bedrijfsnaam 1] , hetgeen haar als arbeidsmigrant in een zeer kwetsbare positie bracht. [bedrijfsnaam 1] heeft met haar handelen evenwel geen blijk gegeven van oog voor de verstrekkende gevolgen die haar handelwijze voor [verzoekster] heeft en dat kan [bedrijfsnaam 1] worden verweten. Gelet hierop acht de kantonrechter het verzochte bedrag van € 7.000,00 gerechtvaardigd, mede om te stimuleren dat [bedrijfsnaam 1] niet meer op dezelfde wijze zal handelen met andere arbeidsmigranten. De hoogte wordt verder ook niet weersproken door [bedrijfsnaam 1] .
4.19.
De kantonrechter zal de hoogte van de billijke vergoeding al met al vaststellen op
(€ 5.208,55 + € 7.000,00 =) € 12.208,55 (bruto). Daarmee wordt [verzoekster] geacht gecompenseerd te zijn voor het ernstig verwijtbaar handelen van [bedrijfsnaam 1] .
4.20.
Omdat de gefixeerde vergoeding een gestandaardiseerde vergoeding van de inkomensschade is die een werknemer lijdt als gevolg van de onregelmatige opzegging, zal de kantonrechter de gefixeerde vergoeding op de inkomensschade in mindering brengen. De transitievergoeding zal ook op de billijke vergoeding in mindering worden gebracht, omdat niet aannemelijk is dat [verzoekster] een (substantieel) deel daarvan nodig heeft voor begeleiding naar (ander) werk. Zij heeft immers al sinds 1 april 2025 ander werk. Daarmee wordt in totaal aan vergoeding ten laste van [bedrijfsnaam 1] aan [verzoekster] toegekend van (€ 12.208,55 - € 2.896,36 - € 809,74 =) € 8.502,45 (bruto). De verzochte wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf het moment van toekenning ervan, en dat is heden.
Vakantie-uren en vakantiegeld
4.21.
[bedrijfsnaam 1] heeft aangevoerd dat uit de verstrekte loonstrook die tevens als eindafrekening dient, en als productie 2 bij het verweerschrift is overgelegd, blijkt dat uitbetaling van het vakantiegeld heeft plaatsgevonden. Daarop is verder niet meer gereageerd door [verzoekster] , zodat het verweer slaagt. Het verzoek tot uitbetaling van het vakantiegeld is daarom niet toewijsbaar.
Verstrekken overeenkomst, eindafrekening en loonstroken
4.22.
Als productie 3 bij het verweerschrift zijn de door [verzoekster] verzochte stukken, volgens [bedrijfsnaam 1] nogmaals, verstrekt. [verzoekster] heeft daarop niet meer gereageerd, zodat wordt aangenomen dat [bedrijfsnaam 1] daarmee aan het verzochte op dit punt heeft voldaan. Het verzoek zal daarom worden afgewezen, evenals de daarbij verzochte dwangsom.
Proceskosten
4.23.
De proceskosten komen voor rekening van [bedrijfsnaam 1] , omdat [bedrijfsnaam 1] overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [bedrijfsnaam 1] . De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen onregelmatig is opgezegd door [bedrijfsnaam 1] op 27 januari 2025,
5.2.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] om aan [verzoekster] een transitievergoeding te betalen van € 809,74 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 februari 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.3.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] om aan [verzoekster] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 2.896,36 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 januari 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,
5.4.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 8.502,45 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling,
5.5.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de nakosten als [bedrijfsnaam 1] niet tijdig betaalt,
5.6.
veroordeelt [bedrijfsnaam 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.B. Verkleij en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.