In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, een arbeidsmigrant, en haar werkgever, [bedrijfsnaam 1] B.V. De verzoekster, die zowel de Turkse als Bulgaarse nationaliteit heeft, heeft een verzoek ingediend om te verklaren dat haar arbeidsovereenkomst onregelmatig is opgezegd door [bedrijfsnaam 1] op 27 januari 2025. De verzoekster stelt dat zij op 1 september 2024 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan, terwijl [bedrijfsnaam 1] betoogt dat er sprake was van een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende wilsovereenstemming was over de aard van de overeenkomst, en heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De opzegging is niet rechtsgeldig verklaard, omdat de wettelijke opzegtermijn niet in acht is genomen en er geen redelijke ontslaggrond was. De kantonrechter heeft de verzoekster een transitievergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding toegekend, en heeft [bedrijfsnaam 1] veroordeeld tot betaling van deze vergoedingen, evenals de proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de verzoekster in een kwetsbare positie verkeerde als arbeidsmigrant, wat heeft bijgedragen aan de hoogte van de billijke vergoeding.