ECLI:NL:RBDHA:2025:11338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.26458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 13 juni 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, aangezien het vertrekgesprek pas op 18 juni 2025 plaatsvond, zes dagen na zijn inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, omdat het vertrekgesprek op dag zes van de inbewaringstelling plaatsvond en eerdere handelingen, zoals het verzoek aan het Openbaar Ministerie, ook als vertrekhandelingen konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet waren voldaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
1. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser is op 13 juni 2025 in bewaring gesteld. Op 18 juni 2025 is met hem een vertrekgesprek gehouden en een terugnameverzoek gedaan. Niet valt in te zien waarom pas op 18 juni 2025 een terugnameverzoek is gedaan. Dit had eerder gekund en gemoeten.
1.1.
Dat de minister op eerder dan 18 juni 2025 een terugnameverzoek had moeten doen en daarom onvoldoende voortvarend heeft gehandeld volgt de rechtbank niet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een vertrekgesprek moet worden gezien als een vertrekhandeling en indien deze op dag zes van de inbewaringstelling plaatsvindt dit in beginsel voldoende voortvarend is. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser hiervan af te wijken. Nu het vertrekgesprek met eiser op 18 juni 2025 – zes dagen nadat eiser in bewaring is gesteld – heeft plaatsgevonden heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Bovendien heeft de minister zich op 16 juni 2025 gewend tot het Openbaar Ministerie met het verzoek aan te geven of de uitzetting van eiser tot bezwaren leidt en is er op 18 juni 2025 een terugname verzoek gedaan. Ook deze handelingen zijn aan te merken als vertrekhandelingen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
2. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989 en ABRvS 5 januari 2018 ECLI:NL:RVS:2018:17.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.