In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025, in de zaak AWB 25/4927, is de aanvraag van eiser tot opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen. Eiser, van Turkse nationaliteit, had op 21 maart 2024 een aanvraag ingediend om zijn ongewenstverklaring op te heffen, die oorspronkelijk was opgelegd op 23 mei 2007 vanwege een veroordeling tot 18 maanden gevangenisstraf voor het overtreden van de Opiumwet. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 18 juni 2024, en dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 4 februari 2025. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiser niet had aangetoond dat hij langer dan tien jaar buiten Nederland had verbleven, wat een voorwaarde is voor opheffing van de ongewenstverklaring. De rechtbank behandelde ook de argumenten van eiser over de onterecht opgelegde ongewenstverklaring en de signalering in het Schengen Informatie Systeem, maar oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er sprake was van een actuele bedreiging voor de openbare orde op het moment van de oplegging van de ongewenstverklaring. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de ongewenstverklaring in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.