ECLI:NL:RBDHA:2025:11124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
NL25.6547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser, die stelt de Turkse nationaliteit te hebben, heeft op 11 februari 2025 een asielaanvraag ingediend, welke door verweerder niet in behandeling is genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser is in beroep gegaan tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat verweerder had moeten afwijken van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en zijn aanvraag alsnog had moeten behandelen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 25 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming of dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek van eiser af. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6547 (beroep) en NL25.6548 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft eisers asielaanvraag met het bestreden besluit van 11 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank en de voorzieningenrechter hebben het beroep en de voorlopige voorziening op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1987.
Waarover gaat deze uitspraak?
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regels staan in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. De Zweedse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd. Er zijn volgens verweerder geen concrete aanwijzingen dat ten opzichte van Zweden niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In wat eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen aanleiding om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening eisers asielaanvraag toch in behandeling te nemen.
Is sprake van onzorgvuldige besluitvorming?
5. Eiser stelt dat hij in zijn belangen is geschaad omdat verweerder heeft volstaan met een standaardvoornemen. Het is eiser niet duidelijk hoe verweerder zijn persoonlijke omstandigheden waardeert. Om die reden is er volgens eiser sprake van onzorgvuldige besluitvorming.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd alleen omdat het voornemen algemeen is geformuleerd. In het voornemen heeft verweerder duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Ook is vermeld dat verweerder geen reden ziet om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening eisers asielaanvraag toch in behandeling te nemen. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank in het voornemen alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023. [3] Hoewel eiser in het aanmeldgehoor bezwaren heeft geuit tegen een overdracht aan Zweden en verweerder deze verklaringen niet kenbaar in het voornemen heeft betrokken, is eiser in de gelegenheid gesteld om met een zienswijze te reageren op het voornemen. Eiser heeft hiervan gebruik gemaakt. Alle door eiser geuite bezwaren heeft verweerder kenbaar in het bestreden besluit betrokken. Eiser heeft niet uitgelegd hoe hij door deze handelwijze in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan verweerder voor Zweden van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat in zijn situatie niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat de Zweedse autoriteiten hem in een hopeloze en uitzichtloze situatie laten verkeren. Hij heeft al acht jaar in Zweden verbleven zonder zicht op een permanente verblijfsvergunning. Zweden heeft aangegeven dat eiser en zijn gezin niet naar Turkije zullen worden uitgezet. Daarnaast voert eiser aan dat Zweden het strengste asielbeleid van Europa heeft onder verwijzing naar een artikel van BNR Nieuwsradio. Dit alles laat volgens eiser zien dat de Zweedse autoriteiten onwelwillend lijken om iets te doen aan zijn uitzichtloze situatie.
6.1
De rechtbank overweegt dat het algemene uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Zweden zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Zweden dusdanige tekortkomingen vertoont dat eiser bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [4] Van zo’n schending is, in geval eiser aannemelijk maakt dat er tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, eerst sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [5]
6.2
De rechtbank begrijpt eisers stelling zo dat hij het feit dat zijn gezin en hij geen permanente verblijfsvergunning verkrijgen als een uitzichtloze situatie ervaart. Dat Zweden hem geen permanente verblijfsvergunning verstrekt hoeft echter niet in strijd te zijn met het Europees recht. Eiser heeft dat ook niet onderbouwd. Evenmin heeft hij onderbouwd dat het feit dat Zweden het strengste asielbeleid van Europa zou voeren, maakt dat Zweden in strijd handelt met zijn verdragsverplichtingen. Zijn stelling dat Zweden heeft aangegeven dat hij en zijn gezin niet naar Turkije zullen worden uitgezet, brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Ook op dit punt heeft eiser niet onderbouwd dat Zweden hiermee in strijd handelt met Europees recht. Dat eiser deze situatie als uitzichtloos en hopeloos ervaart begrijpt de rechtbank, maar ook dit is geen reden om te oordelen dat verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Zweden kan uitgaan of dat Zweden zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat niet is gebleken dat eiser niet kan klagen over zijn situatie bij de (hogere) Zweedse autoriteiten. Eiser heeft een aantal vertaalde uitspraken van Zweedse rechters overgelegd. Dit ondersteunt het uitgangspunt dat eiser toegang heeft tot de (hogere) Zweedse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn gezin zich niet mogen vestigen in Zweden en na acht jaar nog geen permanente verblijfsvergunning hebben verkregen. Over deze situatie is hij geïnterviewd door de Zweedse televisie. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze omstandigheden geen aanleiding geven tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarnaast voert eiser aan, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2024 [6] en deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 juli 2024, [7] dat de toets of er sprake is van een schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de toets of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening aanzienlijk van elkaar verschillen.
7.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025 [8] blijkt dat wanneer verweerder de omstandigheden waarop de vreemdeling zich beroept al heeft betrokken bij de beoordeling of er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, dit in beginsel ook een deugdelijke motivering is voor het niet gebruiken van zijn discretionaire bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder wat eiser heeft aangevoerd over de uitzichtloosheid van zijn situatie heeft beoordeeld in het kader van de vraag of ten opzichte van Zweden van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In lijn met de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling heeft verweerder daarmee voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening toch eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 juli 2024 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8.l Gezien dit oordeel over eisers beroep, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
8.2
Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Schelhaas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Arrest van het Hof van de Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218.
8.ECLI:NL:RVS:2025:717, zie r.o. 7.3