ECLI:NL:RBDHA:2025:11113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
23/8561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van padelbanen met verlichtingsmasten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van drie padelbanen met vier verlichtingsmasten. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 4 mei 2023. Eisers betogen dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend, omdat de natuurvergunning niet gelijktijdig was aangevraagd, wat in strijd is met de aanhaakplicht volgens artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van de eisers, het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met de wet, omdat de natuurvergunning niet was aangevraagd op het moment van de beslissing over de omgevingsvergunning. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat er inmiddels een toereikende aanvraag voor de natuurvergunning is ingediend. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2025 in de zaak tussen

[adres] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R.R.D.D. Speelman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. T.J. van der Geer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting [vergunninghouder] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M. van der Hulst).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het veranderen van de sportaccommodatie [adres] door het aanleggen van drie padelbanen met vier verlichtingsmasten.
1.1.
Het college heeft de vergunning met het besluit van 4 mei 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 10 november 2023 is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, [naam 2] namens de vergunninghouder en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. De vergunninghouder heeft op 23 september 2022 een vergunning aangevraagd voor het veranderen van de sportaccommodatie [adres] door het aanleggen van drie padelbanen met vier verlichtingsmasten. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens het college zijn de padelbanen in overeenstemming met het bestemmingsplan.
2.1.
Volgens het college is voor de padelbanen ook een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is. De vergunninghouder heeft die vergunning separaat aangevraagd zodat de natuurvergunning niet aanhaakt bij de omgevingsvergunning. Volgens het college is op het gebruik van de padelbanen ook het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De vergunninghouder heeft een melding op grond van het Activiteitenbesluit gedaan. Ten behoeve van deze melding is met betrekking tot een nader te overleggen akoestisch onderzoek een maatwerkprocedure gestart.

Het beroep

3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Ter zitting hebben eisers de beroepsgrond dat het bouwplan niet in overeenstemming zou zijn met het bestemmingsplan ingetrokken. Eisers betogen wel dat het gebruik van de padelbanen zal leiden tot geluidsoverlast en de lichtmasten tot lichthinder, zodat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend. Nu de natuurvergunning niet is aangevraagd voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning, had de natuurvergunning op grond van artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (Bor) moeten aanhaken bij de omgevingsvergunning. Dit betekent dat het college een verklaring van geen bedenkingen had moeten vragen. Dit is ten onrechte niet gebeurd.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dit aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 september 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het bestemmingsplan
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Houtrust” met de bestemming “Sport”. De gronden zijn onder meer bestemd voor sportvoorzieningen. Op grond van artikel 7.2.2. van de planregels bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor palen en masten 15 meter en voor overige bouwwerken 8 meter.
5.1.
Vaststaat dat de padelbanen met de lichtmasten voldoen aan het bestemmingsplan. Eisers hebben ter zitting aangegeven dat dit niet langer wordt betwist.
Het limitatief-imperatief stelsel van artikel 2.10 van de Wabo
6. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een aanvraag tot het verlenen van omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand. Doen zich geen van deze weigeringsgronden voor, dan is verweerder gehouden de vergunning te verlenen. Dit stelsel is een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel. Dat houdt in dat dwingend is voorgeschreven dat de vergunning moet worden geweigerd, indien één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden zich voordoen, en dat de vergunning moet worden verleend indien géén van de weigeringsgronden zich voordoet. Er is dus sprake van een gebonden beschikking.
6.1.
De rechtbank overweegt dat niet meer in geschil is dat de padelbanen met de lichtmasten voldoen aan het bestemmingsplan. Eisers hebben verder niet betwist dat wordt voldaan aan het bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Dit betekent dat zich geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoet en het college dus verplicht was de omgevingsvergunning te verlenen. Dat eisers vrezen voor geluid- en lichthinder is geen reden op grond waarvan het college de vergunning mocht weigeren. Deze aspecten zijn beoordeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Nu de padelbanen in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, kan de vrees voor geluid- en lichthinder bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ geen rol spelen. Dat in het besluit van 4 mei 2023 staat dat een akoestisch onderzoek moet worden gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betreft een onderzoek dat moet worden gedaan in het kader van de vraag of het gebruik voldoet aan de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Dat betreft een andere procedure dan de onderhavige procedure.
Aanhaakverplichting
7. De aanhaakplicht houdt het volgende in. Als voor een activiteit naast een omgevingsvergunning voor ‘bouwen van een bouwwerk’ zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, ook een vergunning of ontheffing in het kader van de Wnb nodig is, kan de aanvrager kiezen of hij deze trajecten afzonderlijk of gecoördineerd wil doorlopen. [1] Alleen als er op het moment van het besluit over de aanvraag om de omgevingsvergunning nog geen natuurvergunning of ontheffing is aangevraagd of verleend, bestaat op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 2.2aa van het Bor, de verplichting om tegelijkertijd voor die activiteiten een natuurtoestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo aan te vragen.
7.1.
De rechtbank overweegt dat op het moment van het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning op 4 mei 2023 nog geen natuurvergunning was aangevraagd. Op dat moment was er alleen een conceptaanvraag gedaan op 11 april 2023. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018 [2] is een conceptaanvraag ontoereikend om te kunnen spreken van een aanvraag in de zin van de Wnb. Deze conceptaanvraag is pas op 11 september 2023 en dus na het verlenen van de omgevingsvergunning als definitieve aanvraag in behandeling genomen. Dit betekent dat de vergunninghouder op grond van artikel 2.2aa van het Bor verplicht was om tegelijkertijd met de aanvraag om een omgevingsvergunning ook een natuurvergunning aan te vragen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo. Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit niet genomen in overeenstemming met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Bor. Het betoog van eisers slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zoals onder rechtsoverweging 7.1 is overwogen is de aanvraag om een natuurvergunning op 11 september 2023 in behandeling genomen. Dit betekent dat de benodigde natuurtoestemming vanaf dat moment een aparte procedure volgt. Nu er geen aanleiding is voor het oordeel dat de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ niet had mogen worden verleend en er inmiddels een toereikende aanvraag om een natuurvergunning is gedaan, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. [3]
9. De rechtbank bepaalt dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1014, r.o. 6.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:12, r.o. 12.