In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 13 november 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing moet nemen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, wat aanleiding gaf tot de ingebrekestelling door eiser op 14 maart 2025. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
De rechtbank heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt aan deze uitspraak een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 30 mei 2025.