ECLI:NL:RBDHA:2025:10913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
25/896 en 25/895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep inzake openbaarmaking informatie over samenwerking gemeente met benzinestations

In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. uit [vestigingsplaats 1], een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder. Dit verzoek is gedaan op basis van de Wet open overheid (Woo) en betreft de openbaarmaking van informatie over de samenwerking van de gemeente met benzinestations. Verweerder had eerder besloten om bepaalde informatie openbaar te maken, maar had ook gegevens over de huurperiode en andere details geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 5.1 van de Woo, die betrekking heeft op concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 5 juni 2025 behandeld en geconcludeerd dat de informatie over de huurperiode en de staat van oplevering geen concurrentiegevoelige gegevens zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd en dat de gegevens niet onder de definitie van bedrijfs- en fabricagegegevens vallen. Verzoekster had aangevoerd dat openbaarmaking van deze gegevens concurrentievervalsing zou kunnen veroorzaken, maar de voorzieningenrechter vond deze stelling onvoldoende onderbouwd.

De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verweerder sinds het Didam-arrest meer waarde hecht aan de openbaarheid van gegevens zoals looptijden van huurovereenkomsten. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van verzoekster ongegrond verklaard, wat betekent dat de informatie openbaar gemaakt mag worden. Verzoekster krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/896 en 25/895
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2025 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. B.T. Tonino).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde-partij] B.V. uit [vestigingsplaats 2] ( [derde-partij] ).

Procesverloop

1. [derde-partij] heeft bij verweerder een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Wet open overheid) over kortgezegd de samenwerking van verweerder met benzinestations. Verweerder heeft met het besluit van 28 mei 2024 op dit verzoek beslist en de gevraagde informatie deels openbaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 21 januari 2025 op het bezwaar van [derde-partij] heeft verweerder meer informatie openbaar gemaakt. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door S. Ramkisoensing.
1.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekster daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. [derde-partij] heeft bij gemeenten door het hele land Woo verzoeken ingediend om informatie over de samenwerking tussen de gemeenten en benzinestations, zo ook bij verweerder. Er zijn 15 huurovereenkomsten gevonden, waaronder een van verzoekster. Verweerder heeft de gevraagde informatie openbaar gemaakt en daarbij onder andere informatie over de huurperiode, de begin- en einddatum of eventuele verlengingstermijn geweigerd met toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo (concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens). [derde-partij] heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering om de hiervoor genoemde gegevens openbaar te maken. Verweerder moet deze weigeringsgrond volgens [derde-partij] restrictief uitleggen. Verweerder heeft dit bezwaar in het bestreden besluit gegrond verklaard en alsnog besloten tot openbaarmaking van die gegevens.
Wat vindt verzoekster?
3. Verzoekster is van mening dat verweerder niet gemotiveerd heeft waarom zij van mening is veranderd en nu wel vindt dat de looptijden en de wijze van oplevering aan het einde van de huurtijd in de overeenkomst niet zijn aan te merken als bedrijfs- en fabricagegegevens. (uit artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Woo). Uit de looptijd en de staat van oplevering kunnen concurrenten afleiden hoeveel investeringen er zijn gedaan. Openbaarmaking van die gegevens kan concurrentievervalsing tot gevolg hebben.
De gegevens zijn vertrouwelijk aan de gemeente meegedeeld, verzoekster mocht redelijkerwijs verwachten dat ze geheim zouden blijven. [2] Als de rechtbank dit betoog van verzoekster niet volgt voert zij subsidiair aan dat voor de betreffende gegevens sprake is van de relatieve uitzonderingsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo. Andere gemeentes hebben dat ook zo besloten. Volgens verzoekster moeten alle vertrouwelijk met verweerder gemaakte en in de huurovereenkomst vastgelegde afspraken over prijs, investeringen, duur, verlengingen en oplevering niet openbaar gemaakt worden. Het zijn alleemaal commercieel belangrijke variabelen van de huurovereenkomst die in onderling verband staan. Verweerder is ook ten onrechte niet ingegaan op het Didam arrest.
Tot slot gebruikt [derde-partij] volgens verzoekster de gevraagde gegevens alleen voor haar eigen bedrijfsvoering. Daarmee heeft zij een andere bedoeling dan het verkrijgen van publieke informatie.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Op grond van vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken [3] is van bedrijfs- en fabricagegegevens slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. De weigeringsgrond is bedoeld om te voorkomen dat de bedrijfsgegevens die bedrijven met het oog op concurrentie geheim willen houden, maar wel genoodzaakt zijn aan bestuursorganen te verstrekken, openbaar moeten worden gemaakt. Voor de vraag of informatie vertrouwelijk is meegedeeld, is voldoende dat de gegevens zijn verstrekt in een contact dat een onderneming redelijkerwijs als vertrouwelijk mocht beschouwen. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. Voormeld ‘begrip’ dient restrictief te worden uitgelegd.
5. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de ongelakte huurovereenkomsten die met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank zijn verstrekt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de looptijd van de overeenkomst en de staat van oplevering geen concurrentiegevoelige gegevens zijn die over de ‘financiële bedrijfsvoering’ van verzoekster gaan. Uit voormelde rechtspraak blijkt immers dat dit begrip restrictief uitgelegd moet worden. Het gaat hier niet om gegevens die betrekking hebben op de technische bedrijfsvoering of het productieproces, om gegevens met betrekking tot de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers. De voorzieningenrechte acht hierbij ook van belang dat concurrentiegevoelige informatie zoals de huurprijs niet openbaar wordt gemaakt door verweerder. Hoewel het wel mogelijk is dat de uitzonderingsgrond ook van toepassing is op offertes, aanbestedingen en andere concurrentiegevoelige gegevens heeft verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is bij de informatie in geding. De enkele stelling van verzoekster dat concurrenten in samenhang met andere informatie kunnen afleiden hoeveel investeringen zijn gedaan of nog gedaan moeten worden acht de voorzieningenrechter onvoldoende concreet.
6. Verzoekster heeft ter zitting opgemerkt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van informatie die ouder is dan vijf jaar, wat door verweerder niet werd ontkend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit voor de beoordeling van de zaak echter niet van belang is aangezien er geen sprake is van een weigering van openbaarmaking van de informatie. Een aanvullende motivering waarom informatie niet openbaar gemaakt wordt is dus niet aan de orde.
7. Verzoekster heeft ook verwezen naar het geanonimiseerde Woo besluit van de gemeente Utrecht op het Woo verzoek van [derde-partij] , waarin is beslist om de informatie over de contractduur van de met haar gesloten huurcontracten niet openbaar te maken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het besluit van deze gemeente niet kan worden afgeleid waarom sprake zou zijn van bedrijfs- en fabricage gegevens als bedoeld in de Woo. Hierbij is ook van belang dat op grond van vaste rechtspraak [4] het ene bestuursorgaan het andere bestuursorgaan niet kan binden door zijn wijze van uitvoeren van een wettelijke regeling.
8. Dit betekent dat verweerder het beroep van verzoekster op de ‘absolute uitzonderingsgrond’ van artikel 5.1, eerste lid, onder c, terecht heeft verworpen. Nu de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van bedrijfs- en fabricage gegevens, komt zij niet meer toe aan een beoordeling van de vraag of de looptijd van de overeenkomst en de staat van oplevering vertrouwelijk door verzoekster aan verweerder zijn verstrekt en ook niet aan een beoordeling van de ‘relatieve uitzonderingsgrond’ van artikel 5.1, tweede lid, onder f, van de Woo [5] .
9. Ter zitting heeft verweerder onder meer ten overvloede nog toegelicht dat verweerder sinds het Didam arrest meer waarde hecht aan openbaarheid van gegevens als looptijden van huurovereenkomsten. In die rechtspraak is immers uitgemaakt dat het voor andere marktpartijen controleerbaar moet zijn hoe verweerder zijn schaarse rechten verdeelt. Dat geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zowel voor nieuw af te sluiten overeenkomsten als reeds lopende overeenkomsten. Hoewel dit niet van belang is voor de feitelijke vaststelling of gegevens vallen onder de noemer concurrentiegevoelige gegevens wil de voorzieningenrechter dit onderdeel toch niet onbenoemd laten.
10. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de indiener van een Woo verzoek geen belang hoeft te stellen. [6] Uit het verzoek om openbaarmaking van [derde-partij] blijkt dat het doel van het informatieverzoek is om helderheid te verkrijgen over de afspraken tussen gemeenten en pompstationhouders, met name betreffende het gebruik van gemeentelijke grond voor de verkoop van brandstoffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit de aanvraag van [derde-partij] niet kan worden afgeleid dat deze aanvraag (uitsluitend) is ingediend met een ander doel dan het verkrijgen van publieke informatie. Het feit dat de aanvraag óók is gedaan voor de eigen bedrijfsvoering van belanghebbende maakt dit niet anders. Er is daarom geen sprake van misbruik van recht.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de informatie openbaar mag maken. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Verzoekster verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1734, r.o. 6.1.
4.Bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2003:AF3902.
5.Op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder f van de Woo blijft het openbaar maken van informatie eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: de bescherming van andere dan in het eerste lid, onderdeel c, genoemde concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens.
6.Op grond van artikel 1.1 van de Woo heeft eenieder recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.