ECLI:NL:RBDHA:2025:1084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.39665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor nareis op basis van gezinsleven en adoptie

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met de Pakistaanse nationaliteit die een mvv-aanvraag had ingediend voor nareis naar Nederland. De aanvraag was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat er volgens de minister geen sprake was van een adoptiesituatie of een feitelijke gezinsband tussen eiser en de referenten. De rechtbank heeft de afwijzing van de mvv-aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht geen belangenafweging heeft gemaakt, aangezien er geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet de adoptiezoon is van de referenten, en dat de bewijsstukken die eiser had overgelegd onvoldoende waren om een hechte persoonlijke band aan te tonen. De rechtbank heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 27 maart 2024 gevolgd, waarin werd gesteld dat geen belangenafweging nodig is als er geen gezinsleven is. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 2] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende aanvraag van 29 juli 2021 om een mvv [2] voor het doel ‶verblijf als familie- of gezinslidʺ bij [naam referent] (referent) in het kader van nareis.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 19 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 september 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingediend tegen het bestreden besluit en de beroepsgronden aangevuld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een bijlage [3] . Op 30 december 2024 heeft de minister gereageerd op de in de aanvullende gronden van beroep overgelegde brief van eiser van 13 juni 2024 met bijlagen, waaronder een overzicht met gevoerde telefoongesprekken en bewijzen van het overmaken van geld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent (bijgestaan door een tolk), de echtgenote van referent, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de mvv-aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Wat ging aan het bestreden besluit vooraf

3. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij verblijft momenteel in Pakistan, [plaats] , bij het gezin van de broer van referent en de moeder van referent, de oma van eiser. Referent, geboren op [geboortedatum referent] [4] , is in 2018 samen met zijn echtgenote en zoon vertrokken naar Nederland. Op 28 oktober 2020 heeft de minister referent en het gezin in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referent stelt dat hij en zijn echtgenote eiser bij zijn geboorte hebben geadopteerd met instemming van zijn broer en diens echtgenote. Eiser wil bij referent en zijn echtgenote (referenten) in Nederland verblijven.
4. Referent heeft voor het eerst op 20 januari 2021 voor eiser een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis. Deze aanvraag is bij besluit van 12 juli 2021 door de minister buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet met documenten compleet is gemaakt. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
5. Op 29 juli 2021 heeft referent een opvolgende mvv-aanvraag in het kader van nareis ingediend voor eiser. Met het besluit van 19 januari 2023 heeft de minister die aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en op 17 april 2023 een aantal stukken, waaronder een verklaring (affidavit), ingezonden. Referenten zijn in bezwaar op
29 mei 2024 [5] gehoord.
6. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de mvv-aanvraag gehandhaafd. De minister heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [6] van 27 maart 2024 [7] , geen belangenafweging gemaakt omdat geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [8] .
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Wat eiser hierover in de gronden van beroep aanvoert, zal hierna worden besproken.
Geen adoptie(situatie)
8. Niet in geschil is dat eiser de natuurlijke zoon is van de broer van referent en diens echtgenote. Partijen verschillen met elkaar mening over de vraag of eiser door referenten is geadopteerd dan wel of sprake is van een situatie die met adoptie is gelijk te stellen. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van een adoptie(situatie), ook niet naar gewoonterecht, en dat eiser niet de adoptiezoon is van referenten. De minister heeft bij haar standpunt mogen betrekken dat de gegevens op de overgelegde documenten waarop is vermeld dat referenten de (natuurlijke) ouders zijn van eiser niet overeenkomen met de feitelijke situatie en dat de bewijswaarde van die documenten om die reden niet groot is. De stelling van eiser dat als niet wordt tegengeworpen dat documenten niet te controleren zijn op hun echtheid, er dan vanuit gegaan moet worden dat deze echt zijn, heeft de minister niet hoeven volgen. Zoals de minister in het verweerschrift, onder verwijzing naar de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 27 juli 2021, heeft gesteld is niet komen vast te staan dat de documenten echt zijn. Los hiervan heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat de geschreven verklaring van de broer van referent (affidavit) niet maakt dat referent de adoptievader is van eiser, temeer nu de verklaring afwijkt van de situatie die blijkt uit de overige door eiser overgelegde documenten. Daarbij heeft de minister die verklaring niet voldoende mogen vinden om de adoptiesituatie aannemelijk te maken, ook omdat nooit adoptiepapieren zijn opgemaakt. Dat eiser stelt dat op basis van het gewoonterecht moet worden aangenomen dat sprake is van een met een adoptie gelijk te stellen situatie, heeft de minister niet hoeven volgen. Daarbij is van belang dat de minister heeft gekeken naar de feitelijke situatie waarin eiser zich in Pakistan bevindt. Zij heeft, voor zover er vanuit moet worden gegaan dat eiser onderdeel is van het gezin van referenten, mogen stellen dat eiser in gelijke mate onderdeel uitmaakt van het gezin van de biologische ouders. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser sinds het vertrek van referenten in 2018 uit Pakistan - eiser was toen nog geen twee jaar oud - door zijn biologische ouders is opgevoed en praktisch al zijn hele leven in hun gezin woont. Dat de biologische ouders in de affidavit hebben verklaard dat referenten eiser bij de geboorte hebben geadopteerd, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen. Zoals de minister in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2000 [9] , heeft gesteld komt aan de affidavit geen waarde toe. De affidavit is opgemaakt op grond van de eigen verklaringen van de broer van referent. Los hiervan maakt de bevestiging van de broer van referent in de affidavit dat hij en zijn echtgenote de biologische ouders zijn van eiser niet dat de minister uit had moeten gaan van adoptie. Die verklaring is daarvoor niet voldoende.
WI 2024/4 [10]
9. In geschil is of de minister een juist toetsingskader heeft toegepast bij de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiser en referenten. Daarbij gaat het om de vraag of de minister het in WI 2024/4 neergelegde beleid analoog heeft mogen toepassen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9.1.
De minister is uitgegaan van het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen eiser en referenten, waarna zij heeft getoetst of sprake is van een feitelijke gezinsband. De rechtbank is van oordeel dat de minister bij die toetsing terecht het in WI 2024/4 neergelegde beleid analoog heeft kunnen toepassen. Zoals de minister in het verweerschrift heeft gesteld, blijkt uit WI 2024/4, paragraaf 6, dat in het hoofdstuk het pleegkinderenbeleid centraal staat, maar dat dit beleid analoog kan worden toegepast op adoptiekinderen. De (mogelijke) verschillen in afstamming tussen adoptie en pleegouderschap maken niet dat de minister WI 2024/4 niet analoog heeft mogen toepassen. De minister heeft hierover op de zitting gesteld dat de belangenafweging die bij pleegouderschap moet worden gemaakt niet anders is dan bij adoptieouders, en dat wordt getoetst of sprake is van een feitelijke gezinsband, zoals in paragraaf 6 van WI 2024/4 staat. De rechtbank kan de minister hierin volgen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister bij de beoordeling van belang heeft mogen vinden dat in WI 2024/4 staat dat een pleeg-of adoptiekind zowel een feitelijke gezinsband kan hebben met zijn pleegouders als met zijn biologische ouders, maar dat de ene band zwaarder kan wegen dan de andere. Daarbij heeft de minister de band die eiser met referenten heeft afgezet tegen de band die hij heeft met zijn biologische ouders. Zij heeft in dit kader niet alleen de situatie getoetst voordat referent met zijn gezin in 2018 uit Pakistan vertrok, maar vanwege de lange scheiding en omdat eiser nog heel erg jong was toen referent vertrok, ook de huidige feiten en omstandigheden bij de beoordeling meegewogen. Dat eiser stelt dat de minister bij de beoordeling geen aandacht heeft gehad voor het belang van het kind, en wat het voor hem betekent dat referenten de beslissingen nemen, dat hij referenten zijn ouders noemt en dagelijks contact met hen heeft, heeft de minister niet hoeven volgen. Op de zitting heeft de minister gesteld dat bij de afweging is gekeken naar de belangen van eiser. [11] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
Artikel 8 EVRM
10. Voor de vraag of er tussen eiser en referenten sprake is van beschermingswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM moet worden beoordeeld of sprake is van een hechte persoonlijke band. In WI 2024/4, paragraaf 6, staat welke punten bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband worden betrokken. [12]
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het gezinsleven tussen referent, zijn gezinsleden en eiser niet aannemelijk is gemaakt als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ook heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen persoonlijke hechte banden zijn tussen referent, zijn gezinsleden en eiser. In het bestreden besluit (pagina 5 en 6), heeft de minister dat voldoende deugdelijk gemotiveerd. In de brief van 13 juni 2024 met bijlagen, waaruit zou moeten blijken dat er regelmatig telefonisch contact is via WhatsApp en videobellen (10 tot 15 gesprekken) en dat er regelmatig geld wordt overgemaakt, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om een ander standpunt in te nemen. Zij heeft in haar reactie [13] gesteld dat de stukken onvoldoende zijn om hechte persoonlijke banden aan te nemen tussen eiser en referenten. Daarbij heeft de minister mogen stellen dat uit die stukken niet blijkt dat vanaf het moment van vertrek van referenten uit Pakistan in 2018 maandelijks geld wordt overgemaakt aan de broer van referent. Verder heeft de minister kunnen stellen dat uit de ‶call recordsʺ niet blijkt dat er 3 à 4 keer per dag contact is via videobellen, zoals referenten hebben verklaard tijdens de hoorzitting [14] .
10.2.
De minister heeft verder bij haar standpunt kunnen betrekken dat eiser bij het gezin van de broer van referent in huis woont, dat hij hoort tot dat huishouden en aldus wordt opgevoed door zijn biologische ouders. Daarbij heeft de minister mogen stellen dat de biologische ouders de primaire verzorgers zijn van eiser, dat eiser aan hen gewend is en ook aan zijn biologische broertjes. Ook heeft de minister van belang kunnen vinden dat eiser is opgegroeid in het gezin van de broer van referent en dat hij in feite een compleet onderdeel uitmaakt van het gezin van de broer van referent. Hoewel eiser anderhalf jaar door referent en diens echtgenote is opgevoed en grootgebracht, maakt hij sinds 2018 deel uit van het gezin van zijn biologische ouders. De minister heeft in het verweerschrift gesteld dat bij de beoordeling is betrokken dat eiser leeft met de gedachte dat referenten zijn biologische ouders zijn. [15] Zij heeft daarbij mee mogen wegen dat eiser ruim zes jaar bij zijn biologische ouders woont en daadwerkelijk onderdeel uitmaakt van hun gezin, en dat de band met de biologische ouders zwaarder weegt. Dat, zoals de minister ook heeft erkend, door het lange tijdsverloop eiser feitelijk langer onderdeel uitmaakt van het gezin van de biologische ouders, maakt niet dat de minister om die reden een mvv had moeten verlenen aan eiser. Hierbij is van belang dat de minister het tijdsverloop tijdens de bezwaarfase heeft betrokken bij haar beoordeling en daarbij ex-nunc heeft getoetst. [16]
10.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de minister bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen en dat de minister in dat kader onderzoek had moeten (laten) doen. De minister heeft geen aanknopingspunten hoeven zien om onderzoek te (laten) doen naar het belang van eiser door een deskundige in te schakelen. De verwijzing naar de website van het Nederlandse Jeugd Instituut over mogelijke hechtingsproblemen, is daarvoor onvoldoende. De stelling dat een deskundige zich dient uit te laten over de (gestelde) hechtingsproblemen van eiser, volgt de rechtbank niet. Niet met bewijsstukken of verklaringen van een arts is onderbouwd dat bij eiser sprake zou zijn van hechtingsproblemen. De stelling op de zitting dat referenten ervan overtuigd zijn dat het niet goed is voor eiser om in Pakistan bij zijn biologische ouders te zijn, is niet met stukken – zoals bijvoorbeeld een verklaring van een arts – onderbouwd.
Belangenafweging artikel 8 EVRM
10.4.
Gelet op wat in 10 tot en met 10.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen belangenafweging meer hoeft plaats te vinden. Gelet op de eerder onder 6 genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 hoeft de minister namelijk geen belangenafweging te maken wanneer zoals zij terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Rapport aanmeldgehoor van 14 januari 2020.
4.V-nummer: 289.468.5706.
5.Rapport Hoorzitting nareis.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Werkinstructie 2024/4 Instructies behandeling nareis (asiel), waarin wordt verwezen naar Werkinstructie 2022/7 Nader onderzoek in de nareisprocedure.
11.Zie pagina 5 en 6 van het bestreden besluit.
12.WI 2024/4, paragraaf 6.2, onder punt 3.
13.De reactie van de minister van 30 december 2024.
14.Pagina 8 van het rapport Hoorzitting nareis.
15.Pagina 5 van het bestreden besluit.
16.Dit betekent dat de minister is uitgegaan van het tijdsverloop op het moment van het nemen van het bestreden besluit van 16 september 2024.