ECLI:NL:RBDHA:2025:10754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
NL25.17849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 15 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand houdt.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet adequaat is gehoord over zijn bezwaren tegen de overdracht aan Frankrijk en dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn betrokken in de beoordeling. De rechtbank constateert echter dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op de verantwoordelijkheid van Frankrijk en dat zijn recht te worden gehoord niet is geschonden.

Daarnaast stelt eiser dat er sprake is van een verzwaarde onderzoeksplicht op grond van het arrest X, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft aangenomen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, en dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat de overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk, zonder recht op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17849

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [V-nummer 1]
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.17850. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 20 januari 2025 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 31 januari 2025, op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening aanvaard.
Zienswijze
5. Eiser verzoekt de rechtbank hetgeen is aangevoegd in de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank kan uit dit verzoek niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Het recht te worden gehoord6. Eiser voert aan dat hij niet adequaat is gehoord over zijn bezwaren tegen de overdracht aan Frankrijk. In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij in Frankrijk geen opvang heeft gekregen en op straat moest leven. Deze verklaring is volgens eiser onvoldoende betrokken in de beoordeling. Het enkele verwijzen naar het aanmeldgehoor, de mogelijkheid te reageren op de brief van 10 februari 2025 en het feit dat hij een zienswijze heeft kunnen indienen, is volgens eiser onvoldoende om te stellen dat de minister aan haar hoorplicht heeft voldaan. Temeer nu uit de verklaring van eiser een mogelijk risico op schending van artikel 4 van het Handvest [3] blijkt.
6.1.
De rechtbank constateert dat een Dublin aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en de minister eiser met de brief van 10 februari 2025 twee weken de tijd heeft gegeven te reageren op de mogelijke verantwoordelijk van Frankrijk voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt. De minister heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank eiser voldoende gelegenheid gegeven te reageren op de verantwoordelijkheid van Frankrijk. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat eisers recht te worden gehoord is geschonden.
Verzwaarde onderzoeksplicht en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser stelt daarnaast dat hij in de zienswijze gemotiveerd heeft gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden in Frankrijk, waaronder het gebrek aan opvang, dakloosheid en de impact daarvan op zijn gesteldheid. Het gaat hierbij om individuele omstandigheden en op grond van het arrest X [4] rust er daarom een verzwaarde onderzoeksplicht op de minister. Eiser stelt daarnaast dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Eiser zal bij terugkeer naar Frankrijk terechtkomen in een situatie zoals bedoeld in het arrest Jawo en is het dan ook uitdrukkelijk niet eens met het standpunt van de Afdeling [5] ten aanzien van Frankrijk. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 juli 2024 [6] . In deze uitspraak is informatie opgenomen over de slechte opvangomstandigheden in Frankrijk, afkomstig uit het rapport van Le Controleur géneral des lieux de privation de liberté van 2021. Ook verwijst eiser naar het AIDA-rapport 2024 (update 2023), waarin wordt bevestigd dat er in Frankrijk structurele tekortkomingen in de opvang van asielzoekers bestaan. De minister heeft verzuimd aan te geven waarom de informatie uit dit rapport voor eiser niet relevant is.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de Afdeling heeft geoordeeld dat er op grond van het arrest X geen sprake is van een nieuw toetsingskader in Dublinzaken [7] . Van een verzwaarde onderzoeksplicht is geen sprake en het uitgangspunt blijft dat de minister er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De minister heeft terecht overwogen dat eiser zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd en geen (recente) documenten heeft overgelegd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. De verwijzing naar het AIDA-rapport en de uitspraak van 23 juli 2024 van deze zittingsplaats, leiden niet tot een ander oordeel. De minister heeft in dit kader kunnen verwijzen naar meerdere uitspraken van de Afdeling waarin de informatie uit het door eiser genoemde AIDA-rapport is betrokken. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat de minister had moeten motiveren waarom dit rapport niet relevant voor eiser zou zijn.
7.2.
De rechtbank overweegt daarnaast dat de Franse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. De minister heeft daarbij terecht overwogen dat eiser kan klagen bij de Franse autoriteiten, mocht hij problemen ondervinden met de opvangvoorzieningen in Frankrijk. De niet onderbouwde stelling van eiser dat het niet aannemelijk is dat hij in Frankrijk effectieve rechtsbescherming zal ontvangen, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser stelt daarnaast dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Juist vanwege de aangetoonde dakloosheid in Frankrijk en het reële risico op herhaling daarvan, dient Nederland om humanitaire redenen gebruik te maken van deze bevoegdheid. De dreigende dakloosheid betreft een individuele omstandigheid en eiser loopt het risico om bij overdracht in een situatie van onevenredige hardheid terecht te komen.
8.1.
De rechtbank constateert dat de door eiser aangevoerde omstandigheden zien op de vraag of Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. De minister heeft de verklaringen van eiser hieromtrent meegenomen bij de vraag of ten aanzien van Frankrijk uit mag worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze hoeven niet nogmaals te worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van zodanige bijzondere, individuele omstandigheden dat het overdragen van eiser aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. [8] De minister heeft daarbij ook gemotiveerd waarom er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en gepubliceerd op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Arrest van 29 februari 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ECLI:RBDHA:2024:11459.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024: 3455) en 23 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2359).
8.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.