ECLI:NL:RBDHA:2025:1074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een asielzoeker en de voortvarendheid van de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voortvarend handelt in de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, ondanks dat de eiser niet is gehoord en geen planning heeft ontvangen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan, verworpen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser betoogt dat de minister de zware grond 3c niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Daartoe voert eiser aan dat hij niet op de hoogte is gesteld van het terugkeerbesluit van 25 april 2024 en daarom niet wist dat hij Nederland moest verlaten.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a, 3b en 3d en de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3c zal de rechtbank daarom niet bespreken.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag?
2. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn asielaanvraag. Eiser is noch gehoord, noch heeft hij een planning met betrekking tot zijn asielaanvraag ontvangen. Dat de termijn van zes weken waarbinnen de asielaanvraag moet zijn behandeld nog niet is verlopen, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van onvoldoende voortvarend handelen door de minister. [1]
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft op zitting toegelicht dat er op 20 januari 2025 een aanmeldgehoor met eiser heeft plaatsgevonden en dat er op 22 januari 2025 een nader gehoor met hem zal plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister hiermee voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat de termijn van zes weken niet zal worden gehaald door de minister.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kon worden volstaan. Daartoe voert eiser aan dat hij begrijpt dat hij zich beschikbaar moet houden zodat hij in de asielopvang zou kunnen verblijven. Vanuit vreemdelingendetentie is het bijzonder lastig om een asielaanvraag voor te bereiden.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. De minister verwijst daarbij in eerste instantie terecht naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stellingname dat hij vanuit vreemdelingendetentie zijn asielaanvraag niet zou kunnen voorbereiden, aangezien -zoals de minister er terecht op wijst - eiser ook van daaruit gesprekken kan voeren met zijn asieladvocaat. De rechtbank ziet dus geen reden om aan te nemen dat eiser zijn asielaanvraag niet vanuit vreemdelingendetentie op gedegen wijze zou kunnen voorbereiden.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar Rb. Den Haag (zp 's-Hertogenbosch) 12 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1131.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.