ECLI:NL:RBDHA:2025:1071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, de Minister van Asiel en Migratie, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet en werd opgelegd op 13 januari 2025. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op dat moment was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin hij in bewaring was gesteld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat verweerder voldoende gronden had om aan te nemen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, omdat de maatregel niet binnen 48 uur was omgezet. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende voortvarend was gehandeld, aangezien er een planopdracht was gegeven om eiser te horen over zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking. De zaak betreft belangrijke juridische aspecten van het vreemdelingenrecht, waaronder de rechtmatigheid van bewaring en de voorwaarden voor schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1662

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en onder c, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 13 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven in verband met een asielaanvraag van eiser.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 16 januari 2025 de gronden van het beroep ingediend. Op 17 januari 2025 heeft verweerder een reactie op de gronden van het beroep ingediend. Op 22 januari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2000.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslagwijziging
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld omdat de maatregel van bewaring niet binnen 48 uur is omgezet. Eiser werd in bewaring genomen vanuit een situatie van vrijheidsbeneming zonder een wettelijke grondslag. De maatregel van bewaring moet daarom worden opgeheven. Subsidiair meent eiser dat aan hem in ieder geval één dag schadevergoeding moet worden toegekend.
4. In dit beroep wordt alleen de rechtmatigheid beoordeeld van de maatregel die op 13 januari 2025 aan eiser is opgelegd. Dat de eerder op 11 december 2024 opgelegde maatregel van bewaring volgens eiser niet tijdig is omgezet staat in deze procedure niet ter beoordeling. Eiser had dit kunnen aanvoeren door bijvoorbeeld een vervolgberoep in te dienen tegen de maatregel van bewaring van 11 december 2024.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder ten aanzien van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Vw overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn [2] , (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser voert aan dat de grondslag artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd omdat de identiteit en nationaliteit van eiser niet ter discussie staan. Eiser voert verder aan dat ook de grondslag artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd, nu die gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning ook kunnen worden verzameld als eiser in een AZC verblijft. Verweerder heeft ook onvoldoende gemotiveerd dat de situatie van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw noopt tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser heeft immers een duidelijk asielmotief naar voren gebracht en heeft zich bij zijn vorige procedures ook langdurig aan zijn meldplicht en andere verplichtingen gehouden. Bovendien is er helemaal geen zicht op uitzetting. Er viel dus in dat verband niets te verijdelen of uit te stellen.
7. Eiser is op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw in bewaring gesteld. Uit de uitspraak van de Afdeling [5] van 19 oktober 2016 [6] blijkt dat een vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring kan worden gesteld als er voldoende gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van de Vb zijn om de maatregel te dragen. Met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is volgens de Afdeling gegeven dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a t/m 3d en de lichte gronden 4a, 4b en 4d die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, niet heeft betwist. Deze gronden acht de rechtbank feitelijk juist en - in onderlinge samenhang bezien - voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser aangeeft dat de vereiste gegevens voor de asielaanvraag ook kunnen worden verzameld in een AZC doet niets af aan het onttrekkingsgevaar. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef, onder b, van de Vw daarom dragen. Uit het voorgaande volgt dat de maatregel van bewaring terecht berust op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de grondslag artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Vw behoeft geen nadere bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Voortvarend handelen
9. Tot slot meent eiser dat er sprake is van onvoldoende voortvarend handelen door verweerder nu na eisers asielaanvraag van 10 januari 2025 tot op heden niets is gebeurd.
10. De beroepsgrond slaagt niet. Uit het dossier blijkt immer dat de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek heeft laten weten dat op 12 januari 2025 een planopdracht is gegeven om eiser op 23 januari 2025 te horen omtrent zijn asielaanvraag. Hiermee wordt voldoende voortvarend gehandeld.
Ambtshalve toets [7]
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2008/115/EG.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.