In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag. De rechtbank had eerder, op 6 september 2024, bepaald dat de minister binnen zestien weken na die uitspraak een besluit moest nemen. Eiser stelt dat de minister deze termijn heeft overschreden, waardoor hij nu beroep instelt. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een expliciete termijn was gesteld door de rechtbank in de eerdere uitspraak.
De rechtbank constateert dat de minister inderdaad niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 2 mei 2025. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft de hoogte van de vergoeding berekend op basis van de waarde per punt en de wegingsfactor, die in dit geval lager is vastgesteld omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging.