ECLI:NL:RBDHA:2025:10684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
24_6066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de weigering van compensatie voor het jaar 2008

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende compensatie voor de jaren 2009, 2010 en 2011 en de weigering van de Dienst Toeslagen om compensatie toe te kennen voor het jaar 2008 beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.C. Scheermeijer, heeft zich gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2011. De Dienst Toeslagen heeft in eerdere besluiten compensatie toegekend voor de jaren 2009, 2010 en 2011, maar heeft het verzoek voor 2008 afgewezen. Eiseres betwist de hoogte van de compensatie en stelt dat zij niet over de benodigde gegevens beschikt om het besluit te controleren, wat leidt tot een schending van het beginsel van 'equality of arms' zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.

De rechtbank heeft de zaak op 21 mei 2025 behandeld en concludeert dat er geen sprake is van vooringenomen handelen door de Dienst Toeslagen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er nog relevante informatie ontbreekt die van invloed kan zijn op de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat de berekening van de compensatie inzichtelijk is en dat de aanvullende vergoeding correct is vastgesteld. Wel is er een overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,- voor eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de Dienst Toeslagen tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.814,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6066

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de aan haar toegekende compensatie voor de jaren 2009, 2010 en 2011 en de weigering van verweerder om compensatie toe te kennen voor het jaar 2008.
1.1
Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 15 juli 2022 het verzoek om
compensatie toegewezen voor de jaren 2009, 2010 en 2011 en afgewezen voor het jaar 2008. In het bestreden besluit van 5 juni 2024 is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiseres voor wat betreft de jaren 2009, 2010 en 2011.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift
.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft zich op 24 maart 2021 bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2011.
3. Verweerder heeft onderzocht of eiseres in aanmerking komt voor compensatie en geconcludeerd dat eiseres recht heeft op compensatie voor de jaren 2009, 2010 en 2011. Voor het jaar 2008 komt eiseres niet in aanmerking voor toepassing van de compensatieregeling of de hardheidscompensatie.
4. Verweerder heeft advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW heeft in haar advies van 11 november 2021 overwogen dat ten aanzien van toeslagjaar 2008 geen sprake is van vooringenomen handelen en dat ook geen reden is voor het toepassen van hardheidscompensatie.
5. Verweerder heeft aan eiseres een compensatiebedrag van in totaal € 42.372 toegekend vanwege vooringenomen handelen (toeslagjaar 2010) en hardheid (toeslagjaren 2009 en 2011).
6. In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), voor wat betreft 2009, 2010 en 2011 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het compensatiebedrag is vastgesteld op € 44.396 en eiseres ontvangt een nabetaling van € 2.024. De bezwaren voor wat betreft 2008 zijn ongegrond verklaard.
Wat vindt eiseres in beroep?
7. Eiseres voert aan dat het voor haar niet inzichtelijk is hoe verweerder tot het compensatiebedrag is gekomen. Zij beschikt niet over de benodigde gegevens om het besluit op bezwaar te kunnen controleren. Het bezwaardossier is hiervoor niet voldoende. Bij gebrek aan wetenschap betwist eiseres dat zij het juiste compensatiebedrag heeft ontvangen. Ook voert eiseres aan dat zij ondanks herhaalde verzoeken nog steeds niet haar ouderdossier heeft ontvangen. Aangezien verweerder wel volledige inzage heeft in alle op eiseres betrekkende stukken en informatie, maar zij zelf niet, is geen sprake van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 van het EVRM [1] . De verspreide aard van de beschikbare informatie en stukken, de omvang van het geheel en de werkdruk waarmee verweerder zich geconfronteerd ziet, maken dat niet valt uit te sluiten dat in de systemen van verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken aanwezig zijn die nog niet zijn overgelegd. Eiseres wijst op het ontbreken van verslagen van gesprekken met de belastingtelefoon en het resultaat van een zoekactie op de netwerkschijven. Verder voert eiseres aan dat, nu de compensatie moet worden aangepast, de aanvullende vergoeding van 1% ook opnieuw moet worden berekend. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geen wettelijke rente betaald over het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. Eiseres vraagt ten slotte om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontbrekende stukken
8. De stelling van eiseres dat verweerder niet heeft voldaan aan haar vordering om het ouderdossier over te leggen kan in deze procedure niet aan de orde komen. Het gaat immers niet om een besluit of daarmee gelijk te stellen handeling in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [2] Op grond van artikel 8:42 van de Awb moet verweerder wel alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Onder de op de zaak betrekking hebbende stukken wordt verstaan de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de stelling van eiseres dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Eiseres heeft in beroep niet concreet aannemelijk gemaakt dat verweerder nog over informatie beschikt die van belang is voor de beoordeling van het bestreden besluit. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom verslagen van gesprekken met de belastingtelefoon en het resultaat van een zoekactie op de netwerkschijven van belang zijn voor de vraag of sprake is van vooringenomen handelen of de vraag of het toegekende compensatiebedrag juist is vastgesteld. Van schending van artikel 8:42 van de Awb of het beginsel van equality of arms, is dan ook niet gebleken.
Toeslagjaar 2008
9. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij in 2008 toeslag voor minder uren opvang heeft gekregen dan waar zij om had gevraagd, omdat zij niet zou hebben gereageerd op een rappel om informatie. Zij stelt dat zij niet aantoonbaar een tweede gelegenheid heeft gekregen om informatie te verstrekken.
10. De rechtbank overweegt dat beoordeeld moet worden of er aanleiding bestaat voor compensatie, omdat verweerder vooringenomen heeft gehandeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de wijziging is doorgevoerd op grond van de gegevens van eiseres en dat er geen aanleiding bestond om nadere informatie op te vragen. Er heeft in 2008 geen neerwaartse bijstelling plaatsgevonden en eiseres hoefde over dit jaar niets terug te betalen. Er is dus geen sprake geweest van vooringenomen handelen door verweerder in de zin van de compensatieregeling. Dat het aantal uren aan opvang mogelijk anders had moeten worden vastgesteld, staat niet zonder meer ter beoordeling in het kader van de compensatieregeling.
Inzichtelijkheid berekening
11. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het niet inzichtelijk is hoe verweerder tot het compensatiebedrag is gekomen. Het is aan eiseres om concreet te onderbouwen op welke punten de berekening van de compensatie niet duidelijk is en welke aspecten van de berekening zij niet kan controleren.
Aanvullende vergoeding
12. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de aanvullende vergoeding niet juist is vastgesteld. De rentevergoeding voor het jaar 2010 is met € 4,- verlaagd. Volgens eiseres moet verweerder naar de vergoeding per jaar kijken en zou de verlaging leiden tot een benadeling als gevolg van een ingediend rechtsmiddel (reformatio in peius). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter terecht gekeken naar het totale bedrag voor de vraag of sprake is van benadeling. Verweerder heeft vastgesteld dat het totale bedrag hoger is dan het oorspronkelijk vastgestelde bedrag. Gelet daarop is geen sprake van ongeoorloofde benadeling.
Wettelijke rente
13. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat hij rente had moeten uitkeren over het forfaitaire bedrag van € 30.000,- omdat eiseres bij de integrale beoordeling alsnog in aanmerking is gebracht voor compensatie. Verweerder heeft daarom op 5 september 2024 een rentevaststellings-beschikking opgemaakt. De wettelijke rente wordt op grond van artikel 6.9, derde lid, van de WHT toegekend vanaf 6 maanden na de indiening van het verzoek om herbeoordeling, dus vanaf 24 september 2021. Het beroep van eiseres is mede gericht tegen dit aanvullende besluit. Het feit dat deze beschikking niet gelijktijdig met het bestreden besluit is genomen, moet worden aangemerkt als een gebrek. Dit gebrek leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit en kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Hierbij is van belang dat niet is gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad, nu niet in geschil is dat verweerder in de alsnog uitgebrachte beschikking – die moet worden gezien als een aanvullend besluit bij het bestreden besluit - geheel tegemoetgekomen is aan de beroepsgrond van eiseres in dit verband.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
14. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. [3] Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500, - per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
14.1.
Verweerder heeft het bezwaarschrift op 23 augustus 2022 ontvangen en daarop beslist met het bestreden besluit van 5 juni 2024. Tot de datum van deze uitspraak zijn (afgerond) 34 maanden verstreken. Het voorgaande leidt tot een overschrijding van de redelijke termijn met 10 maanden en daarmee tot een vergoeding van € 1.000,-.
14.2.
De overschrijding is volledig toe te rekenen aan verweerder. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 1.000,-.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond.
16. Vanwege het hierboven onder 13 vastgestelde gebrek moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Namens eiseres is een beroepschrift ingediend en heeft de gemachtigde aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 2 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:66.
3.Als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.