In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, een beroep ingesteld tegen de minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door mr. J.R. Vreijsen, omdat de afgifte van een mvv-sticker niet tijdig heeft plaatsgevonden. Eiser had op 27 september 2023 een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 oktober 2023 werd goedgekeurd. De staatssecretaris gaf aan dat de mvv-sticker door de Nederlandse vertegenwoordiging in Hanoi moest worden afgegeven. Eiser heeft op 3 november 2023 de aanvraag voor de sticker ingediend, maar omdat deze niet binnen acht weken werd verleend, heeft hij de minister op 20 februari 2024 in gebreke gesteld. Na het verstrijken van de termijn heeft eiser op 21 maart 2024 een beroep niet tijdig beslissen ingediend.
De rechtbank heeft op 7 januari 2025 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het plaatsen van de mvv-sticker geen besluit is, maar een feitelijke handeling. De dwangsomregeling is niet van toepassing op feitelijke handelingen, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat de kennisgeving van de staatssecretaris op 26 oktober 2023 al een besluit vormde, en dat de minister niet in gebreke was gebleven met betrekking tot een besluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 september 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.