In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn nareisaanvraag. De rechtbank heeft eerder, op 21 november 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken na die uitspraak moest beslissen op de aanvraag. Indien de minister meer tijd nodig had, diende hij dit schriftelijk aan eiser mee te delen en moest de beslissing binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. Eiser heeft echter geconstateerd dat de minister binnen deze termijn geen beslissing heeft genomen, wat aanleiding gaf tot het indienen van beroep.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld in de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden, tot een bedrag van € 453,50, en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 april 2025.