In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van de rechtbank in Zwolle op 30 mei 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen twintig weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat de minister deze termijn niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft geen zitting belegd, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat eiser in dit geval niet eerst een ingebrekestelling hoefde te sturen, gezien de eerdere uitspraak die een duidelijke termijn stelde voor het nemen van een nieuw besluit.
De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank draagt de minister op om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 21 november 2024.