ECLI:NL:RBDHA:2023:13947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
NL23.19408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met betrekking tot Tunesië als beoogd land van terugkeer

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Libische vreemdeling, tegen het aanvullend terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 6 juni 2023. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De staatssecretaris had in het aanvullend terugkeerbesluit aangegeven dat de terugkeerinspanningen zich zouden richten op Libië en Tunesië. De rechtbank moest eerst vaststellen of zij bevoegd was om het beroep te behandelen, wat zij bevestigend beantwoordde. Dit was gebaseerd op de constatering dat het aanvullend terugkeerbesluit nieuwe rechtsgevolgen met zich meebracht, met name met betrekking tot Tunesië.

De rechtbank oordeelde dat het beroep zich enkel richtte tegen de vermelding van Tunesië als beoogd land van terugkeer. Eiser stelde dat er geen concrete aanknopingspunten waren dat Tunesië hem zou toelaten en dat de staatssecretaris het besluit onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank volgde eiser in zijn betoog. De staatssecretaris had onvoldoende onderbouwd dat Tunesië een beoogd land van terugkeer was, vooral gezien het feit dat eiser geen banden met Tunesië had en enkel vanuit Tunesië naar Nederland was gevlogen. De rechtbank concludeerde dat het aanvullend terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd was en vernietigde het besluit. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 837,00 toegewezen, te betalen door de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19408

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Libische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aanvullend terugkeerbesluit van de staatssecretaris van 6 juni 2023.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De staatssecretaris heeft aangegeven dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Nu eisers gemachtigde heeft aangegeven met hem contact te hebben, is procesbelang aanwezig. De rechtbank beoordeelt het beroep verder aan de hand van de beroepsgronden die door eiser naar voren zijn gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. In het aanvullend terugkeerbesluit van 6 juni 2023 heeft de staatssecretaris in vervolg en aanvulling op het terugkeerbesluit van 18 juli 2018 opgenomen dat de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten op Libië en Tunesië.
4. De rechtbank ziet zich eerst (ambtshalve) voor de vraag gesteld of zij bevoegd is kennis te nemen van dit beroep. Daarvoor is bepalend of het aanvullend terugkeerbesluit op rechtsgevolg is gericht en daarmee een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend gelet op het volgende.
4.1.
Hoewel in het terugkeerbesluit van 18 juli 2018 niet expliciet is opgenomen dat eiser naar Libië moet terugkeren, blijkt uit de motivering van dat besluit ondubbelzinnig dat eiser afkomstig is uit Libië en dat de staatssecretaris ook verwachtte dat eiser naar Libië zou terugkeren. In zoverre heeft het aanvullend terugkeerbesluit geen nieuwe rechtsgevolgen. Het aanvullend terugkeerbesluit is verder gericht op Tunesië als land waar eisers toelating mogelijk is gewaarborgd. Omdat uit het terugkeerbesluit van 18 juli 2018 niet kan worden afgeleid dat naast Libië ook Tunesië als land van terugkeer in beeld was, vormt het aanvullend terugkeerbesluit op dit punt een aanvulling op het terugkeerbesluit van 18 juli 2018 en is het daarmee in zoverre gericht op nieuwe rechtsgevolgen. Daarom is sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en is de rechtbank bevoegd om van het aanvullend terugkeerbesluit kennis te nemen en dat besluit te beoordelen.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich niet richt tegen de overweging dat Libië een beoogd land van terugkeer is. Het beroep gaat alleen over Tunesië als beoogde land van terugkeer. Eiser voert – samengevat weergegeven - aan dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat Tunesië eiser zal toelaten en dat de staatssecretaris het aanvullend terugkeerbesluit, voor zover Tunesië is genoemd als land waar eisers toelating mogelijk is gewaarborgd, daarom onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank volgt eiser gelet op het volgende.
5.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer kunnen worden genoemd als er voor de betrokken vreemdeling meer mogelijke landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen, aliassen heeft gebruikt of als er concrete aanwijzingen zijn dat hij uit een ander land komt dan hij stelt. [1]
5.2.
Op zitting heeft de staatssecretaris het aanvullend terugkeerbesluit nader gemotiveerd met een verwijzing naar de ‘removal order’ van 20 juni 2018 gericht aan vliegtuigmaatschappij Tunis Air. Uit het dossier volgt dat eiser vanuit Tunesië naar Nederland is gevlogen, nadat hij daar een visum voor Nederland had verkregen. De staatssecretaris wil gebruik maken van de ‘removal order’ om eiser terug te laten voeren naar Tunesië.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris met een verwijzing naar de ‘removal order’ onvoldoende gemotiveerd dat Tunesië een beoogd land van terugkeer is. Eiser heeft de Libische nationaliteit en het staat vast dat de staatssecretaris die nationaliteit geloofwaardig heeft geacht. Verder heeft eiser - onbetwist - gesteld geen banden met Tunesië te hebben. De enkele omstandigheid dat eiser vanuit Tunesië naar Nederland is gevlogen, waarna een ‘removal order’ is gericht aan Tunis Air, is onvoldoende om die banden aan te nemen. Het biedt ook geen concreet aanknopingspunt dat Tunesië kan gelden als land waar eisers toelating mogelijk is gewaarborgd. Uit het beleid van de staatssecretaris inzake de terugvoerplicht volgt slechts dat de vervoerder - in deze zaak Tunis Air - de vreemdeling naar in ieder geval één van de volgende landen brengt:
  • het derde land van waaruit de vreemdeling werd aangevoerd;
  • het derde land dat het geldige document voor grensoverschrijding heeft afgegeven waarmee de vreemdeling heeft gereisd;
  • een derde land waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.
Dat Tunesië in dit geval – zoals de staatssecretaris in het aanvullend terugkeerbesluit heeft opgenomen - een derde land is waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd en niet enkel het derde land van waaruit de vreemdeling werd aangevoerd, is door de staatssecretaris niet gemotiveerd. Tot slot zijn er geen andere concrete aanknopingspunten waaruit volgt dat Tunesië een land van terugkeer is. Op zitting heeft de staatssecretaris overigens aangegeven dat het visumdossier niet als zodanig kan gelden. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Het aanvullend terugkeerbesluit is onvoldoende gemotiveerd en wordt daarom vernietigd. De beroepsgrond over de geldigheid van de ‘removal order’ hoeft niet meer te worden besproken.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 837,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die kunnen worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het aanvullend terugkeerbesluit van 6 juni 2023;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lok, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze
partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de
behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de
indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.uitspraak van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155
2.paragraaf A1/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000