ECLI:NL:RBDHA:2025:10456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
SGR 24/7297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs op basis van psychiatrisch rapport niet gerechtvaardigd

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs behandeld. Eiser was op 26 augustus 2023 aangehouden door de politie, waarbij een ademtest een alcoholgehalte van 1005 µg/l aantoonde. De korpschef meldde een vermoeden van ongeschiktheid van eiser om te rijden, wat leidde tot een psychiatrisch onderzoek door psychiater [naam 1]. Deze stelde alcoholmisbruik vast, wat de basis vormde voor de ongeldigverklaring van het rijbewijs door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiser voerde aan dat het rapport van de psychiater onzorgvuldig was en dat er geen wetenschappelijke onderbouwing was voor de verhoogde alcoholtolerantie die in het rapport werd genoemd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet op het rapport van [naam 1] had mogen baseren, omdat het rapport inhoudelijk tegenstrijdig en onzorgvuldig was. De rechtbank concludeerde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet gerechtvaardigd was en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Eiser had inmiddels weer een rijbewijs ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat hij procesbelang had behouden, gezien de kosten die hij had gemaakt en de noodzaak van een keuring na een jaar. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder de proceskosten van eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 juni 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de ongeldigverklaring gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op 26 augustus 2023 op een Felix-deelscooter door de politie aangehouden. De politie stelde vast dat eiser slingerend over de rijbaan reed, al seinend met groot licht en toeterend. Vervolgens is van eiser een ademtest afgenomen; daaruit bleek een alcoholgehalte van 1005 µg/l, omgerekend 2,312 ‰.
3. De korpschef van politie heeft aan verweerder mededeling gedaan van een vermoeden dat eiser niet langer beschikte over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke dan wel geestelijke geschiktheid. [1]
4. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar het alcoholgebruik van eiser. Daartoe is eiser op 29 januari 2024 onderzocht door een psychodiagnostisch medewerker, waarna hij op 14 februari 2024 is onderzocht door psychiater [naam 1] . Daarnaast heeft een bloedonderzoek plaatsgevonden.
5. Tijdens de anamnese heeft eiser verteld dat zijn drankgebruik in de 12 maanden voorafgaande aan de aanhouding neerkwam op 3 dagen alcoholgebruik per maand, met een consumptie van 3 à 4 normale glazen bier. Eens per anderhalve maand werd dit gemiddelde overschreden met een consumptie van 10 glazen normaal bier of wijn op een avond.
6. De psychiater heeft de diagnose alcoholmisbruik gesteld. Volgens de psychiater is sprake van een discrepantie tussen het in de anamnese opgegeven alcoholgebruik en de gebleken alcoholtolerantie. Daarnaast is er een opvallende discrepantie tussen het normale drinkpatroon dat in de anamnese is weergegeven en het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. Bovendien noteert de psychiater dat eiser in staat was om door te drinken tot een toxisch alcoholpromillage zonder signalen van ernstige intoxicatie. De diagnose berust op de combinatie van deze vaststellingen.
7. Eiser heeft op het rapport gereageerd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan de psychiater gevraagd hoe het afwijkende rijgedrag zich verhoudt tot de verhoogde alcoholtolerantie. De psychiater heeft daarop een nadere toelichting gegeven en is bij zijn bevindingen gebleven.
8. Op grond van het onderzoeksrapport van de psychiater heeft verweerder geoordeeld dat eiser wegens alcoholmisbruik [2] niet voldoet aan de eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen en zijn rijbewijs ongeldig verklaard. [3]
9. Eiser heeft in bezwaar een contra-expertise laten opstellen door psychiater [naam 2] , die de bevindingen van [naam 1] weerspreekt. Verweerder is desondanks bij de ongeldigverklaring gebleven.
10. Eiser heeft op 29 september 2024 weer een verklaring van geschiktheid ontvangen en beschikt inmiddels weer over een rijbewijs.
Wat stelt eiser in beroep?
11. Verweerder heeft zich niet mogen baseren op het rapport van [naam 1] . Dit rapport is inhoudelijk tegenstrijdig, onzorgvuldig van totstandkoming en inhoud en ook overigens niet concludent. Voor de aangenomen verhoogde alcoholtolerantie ontbreekt een deugdelijke, wetenschappelijke onderbouwing. Deze aanname strookt niet met de resultaten uit het bloedonderzoek, het rijgedrag van eiser ten tijde van de aanhouding en de geestelijke toestand van eiser op dat moment. Het alcoholgebruik op de bewuste dag was voor eiser uitzonderlijk. Er is geen discrepantie met het opgegeven gemiddelde alcoholgebruik; de gegeven schatting komt overeen met de bevindingen uit de contra-expertise. Verder heeft [naam 1] niets gedaan met de reactie van eiser op het rapport, waarmee het correctierecht van eiser is genegeerd. Ook heeft [naam 1] het rapport zonder eisers toestemming aan verweerder toegestuurd en hiermee het blokkeringsrecht van eiser miskend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft eiser procesbelang?
12. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiser procesbelang heeft.
21.1
Hoewel eiser tijdens de behandeling van dit beroep een nieuw rijbewijs heeft gekregen, heeft hij zijn procesbelang behouden. Behoud van het rijbewijs is namelijk afhankelijk van een keuring die eiser na afloop van een jaar moet ondergaan. Bovendien is aannemelijk dat eiser kosten heeft moeten maken en daardoor schade heeft geleden; eiser heeft ter zitting aangegeven deze schade op een nader moment te willen verhalen.
Mocht eiser het rijbewijs ongeldig verklaren?
13. Als een bestuursorgaan een advies aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen, moet hij zich ervan vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig, en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. [4] Het diagnosticeren van alcoholmisbruik is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking. De diagnose kan niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte, omdat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is en het ademalcoholgehalte een momentopname betreft. De diagnose kan dus alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor de aanwezigheid van alcoholproblemen. [5]
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet op het rapport van [naam 1] heeft mogen baseren. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
14.1
Volgens het oordeel van [naam 1] komt een gemeten alcoholpromillage van 2.312 bij een persoon zonder tolerantie voor alcohol, tot uitdrukking in ernstige mentale en cognitieve beperkingen, die het verrichten van basale bestuurdershandelingen onmogelijk maken. Eiser was volgens [naam 1] wel in staat deze basale bestuurdershandelingen te verrichten, omdat eiser nog 2 kilometer kon rijden zonder een ongeval te veroorzaken, kon instappen en een auto kon besturen.
14.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat [naam 1] van de veronderstelling is uitgegaan, dat eiser een auto bestuurde. Dat uitgangspunt is onjuist. Daarnaast spreekt [naam 1] over het besturen van de auto over een afstand van 2 kilometer, terwijl eiser volgens het proces-verbaal 6 tot 7 kilometer heeft gereden. Deze onjuistheden doen op zichzelf al ernstige twijfel rijzen over de zorgvuldigheid van het verrichte onderzoek.
Daarnaast is de door [naam 1] vastgestelde alcoholtolerantie moeilijk te rijmen met diverse bijzonderheden uit het dossier. Zo blijkt uit het proces-verbaal van de agenten die eiser staande hebben gehouden, dat eiser met dubbele tong sprak. Dit is een duidelijk signaal van intoxicatie. Uit het rapport blijkt niet dat [naam 1] hier rekening mee heeft gehouden. Verder hield eiser het verkeer op door zijn slingerende rijgedrag en was hij aan het toeteren en seinen met groot licht, wat erop wijst dat hij niet in staat was tot de basale beheersing van het voertuig. Ook op dit duidelijke signaal van intoxicatie is [naam 1] niet ingegaan. Ook heeft [naam 1] geen acht geslagen op het argument van eiser dat hij bij het scooterverhuurbedrijf heeft gewerkt en daardoor zeer bekend was met de gebruikers-app.
Het rapport van [naam 1] is hiermee onzorgvuldig van totstandkoming en inhoud en op de conclusies daarvan mocht verweerder dan ook niet vertrouwen. Verweerder had het rapport daarom niet aan het primaire besluit ten grondslag mogen leggen.
15. Het beroep is dus gegrond. Dit moet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit het voorgaande volgt ook, dat het primaire besluit op een gebrekkige feitelijke grondslag berust. Gelet op de wezenlijke gebreken in het onderzoek en de inmiddels verstreken tijd, is het bovendien onwaarschijnlijk dat verweerder naar aanleiding van het verkeersincident tot oplegging van dezelfde of een andere maatregel kan komen. De rechtbank zal daarom ter finale afdoening zelf in de zaak voorzien, het primaire besluit herroepen en deze uitspraak in de plaats laten treden van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Het primaire besluit wordt herroepen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het bestreden besluit.
17. Verweerder moet het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden.
18. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij onnodige advocaatkosten heeft gemaakt en die wil verhalen, evenals de kosten voor de contra-expertise. Hieruit maakt de rechtbank op dat eiser heeft verzocht om vergoeding van deze in de bezwaarfase gemaakte kosten. Omdat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard, heeft eiser recht op vergoeding van deze kosten. Daarbij worden de kosten voor verleende rechtsbijstand vastgesteld op een bedrag van € 1.294,- [6] Daarnaast heeft eiser recht op vergoeding van de kosten voor de contra-expertise. Het in rekening gebrachte uurtarief blijft beneden het forfaitaire maximum [7] en de gedeclareerde tijd is redelijk; het totaalbedrag van € 650,- komt dus voor vergoeding in aanmerking. Het volledige bedrag aan te vergoeden proceskosten is dus € 1.944,-.
19. Van gemaakte proceskosten in de beroepsfase is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit op bezwaar;
- herroept het primaire besluit van 30 april 2024;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoedt;
- bepaalt dat verweerder een proceskostenvergoeding aan eiser betaalt van € 1.944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
2.Zoals gedefinieerd in paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Reg2000).
3.Op grond van artikel 27, aanhef en onderdeel b van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Rmv2011).
4.Afdeling Bestuursrechtspraak, uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1078.
5.Afdeling bestuursrechtspraak, uitspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.
6.Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, onder A5, B en C1, met één punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting en een forfaitair bedrag per punt van € 647,-, met een gemiddeld gewicht.
7.Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, artikel 1, aanhef en onder b en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met de Wet tarieven in strafzaken, artikel 3, eerste lid, onderdeel a en het Besluit tarieven in strafzaken 2003, artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a.