ECLI:NL:RBDHA:2025:10318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
NL25.10417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen de door de rechtbank gestelde termijn van 14 dagen na de eerdere uitspraak van 2 december 2024 geen beslissing heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en verleent eiseres vrijstelling van griffierecht. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de minister zou ontheffen van de verplichting om voortvarend te beslissen. De rechtbank legt de minister een termijn op van twee weken om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast wordt een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 29 april 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10417
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
mede namens haar twee minderjarige kinderen
[minderjarige 1], V-nummer [V-nummer] , en
[minderjarige 2], V-nummer [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Spapens), en
de minister van Asiel en Migratie,de minister.
Inleiding
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 2 december 2024.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen 14 dagen na verzending van die uitspraak moet beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis (de aanvraag). Eiseres stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termijn geen beslissing heeft genomen op haar aanvraag.
Overwegingen
1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiseres heeft voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiseres daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. Bij de behandeling van aanvragen in zogenoemde nareiszaken hanteert de minister sinds 15 januari 2024 het principe van first-in first-out (het fifo-principe). In verband met deze werkwijze is het de rechtbank bekend dat de minister aan de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat de minister de betreffende aanvragen in behandeling neemt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
1. Zaaknummer NL24.9525
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak 2 december 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.3 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiseres dus ontvankelijk.
Is het beroep van eiseres gegrond?
5. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
6. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.4 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
7. De minister heeft op 7 april 2025 een verweerschrift ingediend. Hierin heeft hij aangegeven dat de aanvraag inmiddels is toegewezen aan een behandelaar en dat hij eiseres op 1 april 2025 herstel verzuim heeft geboden om gevraagde informatie aan te leveren. Dit herstel verzuim is verleend tot 29 april 2025. Afhankelijk van de reactie op het herstel verzuim beziet de minister of nader onderzoek nodig is. In dit licht verzoekt de minister om een nadere beslistermijn van zestien weken na de ontvangst van een reactie op het herstel verzuim.
8. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van vier weken na 29 april 2025 op de aanvraag moet beslissen. Dit ligt anders als de minister binnen die termijn van vier weken na 29 april 2025 besluit tot het verrichten van nader onderzoek en hij dat schriftelijk aan eiseres meedeelt. In dat geval moet de minister het besluit binnen zestien weken na 29 april 2025 bekend maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
9. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de al verbeurde dwangsom van € 7.500,- vast te stellen. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming6 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer wordt gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De bevoegdheid tot het vaststellen van een reeds verbeurde dwangsom is dus niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 april 2020.7 Dat betekent dat eiseres de bestuursrechter niet kan vragen om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen, maar zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.

3.ECLI:NL:RVS:2021:774.

4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6
Kamerstukken II2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51.
10. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.8 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen, zoals de minister heeft verzocht.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen de twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen vier weken na 29 april 2025 een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de minister binnen die termijn van vier weken na 29 april 2025 besluit om nader onderzoek te verrichten en hij dat aan eiseres schriftelijk meedeelt, dan moet het besluit binnen zestien weken na 29 april 2025 bekend worden gemaakt;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van D.C. van de Mortel, griffier.

7.ECLI:NL:RVS:2020:1152.

8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.