ECLI:NL:RBDHA:2025:10226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL24.49837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk op basis van artikel 8 EVRM en belangenafweging

In deze zaak heeft eiseres, een Ghanese vrouw die in Nederland is geboren en opgegroeid, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, waarna eiseres bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, en eiseres heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 17 april 2025 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder zich niet aan eerdere uitspraken heeft gehouden en dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging van verweerder niet onterecht in het nadeel van eiseres is uitgevallen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verblijfsvergunning rechtvaardigen, ondanks het langdurige verblijf van eiseres in Nederland. De rechtbank wijst erop dat de binding met Nederland door illegaal verblijf niet voldoende is om een schending van het recht op privéleven aan te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.49837 (beroep) en NL24.49838 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Procesverloop

1. Eiseres heeft op 8 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 april 2021 afgewezen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt.
1.1.
Bij besluit van 23 december 2022 en aanvullend besluit van 4 mei 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 9 juni 2023 is het besluit op bezwaar vernietigd en is verweerder opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.3.
Bij besluit van 11 juli 2024 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Op 26 juli 2024 heeft eiseres daartegen beroep ingesteld. Op 27 november 2024 heeft verweerder het besluit van 11 juli 2024 ingetrokken.
1.4.
Met het bestreden besluit van 10 december 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder opnieuw bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres is geboren op [datum] 2004 en heeft de Ghanese nationaliteit. Zij is in Nederland geboren en getogen heeft altijd met haar zusje en haar moeder in Nederland gewoond. Zij heeft echter nooit legaal verblijf gehad. Eiseres heeft op 8 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk. Bij uitspraak van 9 juni 2023 [1] heeft de rechtbank, kort samengevat, geoordeeld dat verweerder de belangen van eiseres onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij de beoordeling of eiseres vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 EVRM [2] .
3. Op 10 december 2024 heeft verweerder een nieuw besluit genomen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Kort samengevat heeft verweerder de belangen van eiseres en de belangen van Nederland tegen elkaar afgewogen en daarbij geconcludeerd dat het belang van Nederland zwaarder weegt dan het belang van eiseres om haar privéleven in Nederland voort te kunnen zetten.
Wat vindt eiseres?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft zich niet aan de uitspraak van 9 juni 2023 gehouden. Concreet heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiseres op minderjarige leeftijd al had moeten weten dat haar asielaanvraag geen kans van slagen had. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat de moeder en het zusje van eiseres mogelijk een afgeleide verblijfsvergunning kunnen krijgen van eiseres terwijl de rechtbank al had geoordeeld dat dit te weinig gewicht in de schaal legt. Verder heeft verweerder de onderzoeksrapportage van de Rijksuniversiteit Groningen van 26 april 2022 onvoldoende in de besluitvorming betrokken. Eiseres is in Nederland geworteld en uitzetting zou ernstige ontwikkelingsschade met zich meebrengen. Eiseres voert verder aan dat het besluit niet rust op een deugdelijke motivering en bovendien onzorgvuldig is voorbereid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beoordelingskader
5. In de uitspraak van 9 juni 2023 heeft de rechtbank, kort samengevat, geoordeeld dat verweerder de belangen van eiseres onvoldoende kenbaar heeft betrokken en de belangenafweging ondeugdelijk heeft gemotiveerd. [3] Ter beoordeling ligt nu de vraag voor of verweerder bij besluit van 10 december 2024 in redelijkheid de nieuwe belangenafweging opnieuw in het nadeel van eiseres heeft mogen doen uitvallen. Verweerder moet uitzetting van eiseres achterwege laten als haar uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM (recht op privéleven). Niet in geschil is dat eiseres privéleven heeft in de zin van artikel
8 van het EVRM. Dat betekent dat verweerder de belangen van Nederland moet afwegen tegen de belangen van eiseres.
Artikel 8 van het EVRM
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Redengevend daarvoor is dat verweerder zich niet onterecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij is van belang dat het feit dat eiseres in Nederland is geboren en opgegroeid op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is. De binding die met Nederland is ontstaan door langdurig illegaal verblijf is niet voldoende om een schending van privéleven aan te nemen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 april 2024. [4] In diezelfde uitspraak heeft de Afdeling ook geoordeeld dat dit anders ligt als de band die de vreemdeling met Nederland heeft, de gebruikelijke banden overstijgt.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat hiervan geen sprake is. Eiseres heeft in Nederland basis- en middelbaar onderwijs doorlopen en doet nu een MBO-opleiding Juridische Dienstverlening. Ook werkt zij parttime bij een supermarkt. Hieruit volgt echter niet dat de band van eiseres met Nederland meer dan gebruikelijk is. Immers, voor veel jonge twintigers is het volgen van een opleiding en het hebben van een (bij)baan niet meer dan gebruikelijk. De rechtbank merkt hierbij op dat zij ziet dat eiseres er heel goed in is geslaagd om haar leven te leiden zoals andere twintigers doen. Daar komt bij dat zowel eiseres als haar gezinsleden geen beroep doen op de openbare kas, wat te prijzen valt. Maar verweerder heeft hieromtrent niet ten onrechte gesteld dat dit ook betekent dat eiseres en haar familieleden geen inkomensbelasting afdragen. Voorts blijkt uit de onder 6. genoemde uitspraak dat als privéleven wordt opgebouwd terwijl de vreemdeling zich bewust was van illegaal verblijf, alleen in uitzonderlijke gevallen een positieve verplichting op de staat rust om een verblijfsvergunning te verlenen. En verweerder heeft tot de conclusie kunnen komen dat daarvan in dit geval geen sprake is. Dat eiseres aan scoliose lijdt is hiertoe onvoldoende, omdat niet is aangetoond dat zij voor de fysiotherapie die zij hiervoor krijgt, gebonden zou zijn aan Nederland.
7. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaronder de zaak Butt tegen Noorwegen. [5] Naar het oordeel van de rechtbank bevindt eiseres zich echter niet in een vergelijkbare positie. In die zaak kwam eiser er pas op 15-jarige leeftijd achter dat hij geen verblijfsrecht had in Noorwegen. [6] Verder was voor het EHRM van belang dat er geen risico was op een afgeleide verblijfsvergunning voor zijn ouders. [7] Ook hierin verschilt de situatie van eiseres met Butt tegen Noorwegen. Dat eiseres inmiddels meerderjarig is geworden en dat er voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van familieleven sprake moet zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid, neemt dat risico niet weg. Het is voor de moeder van eiseres namelijk weliswaar moeilijker, maar niet onmogelijk geworden om een afhankelijk verblijfsrecht van eiseres te verkrijgen, indien aan eiseres verblijfsrecht wordt toegekend. [8] Ter zitting is door de gemachtigde van eiseres toegezegd dat de moeder van eiseres geen afhankelijke verblijfsvergunning zou vragen als aan eiseres een verblijfsrecht wordt toegekend. De rechtbank acht deze toezegging begrijpelijk, maar kent hier geen doorslaggevend gewicht aan toe nu deze niet door de moeder van eiseres zelf is gedaan en zij bovendien tot op heden geen gehoor heeft gegeven aan haar vertrekplicht.
7.1.
Voor het EHRM was eveneens van belang dat de Noorse autoriteiten enige tijd hebben stilgezeten. [9] In dat verband merkt de rechtbank op dat verweerder bij uitspraak van 23 juni 2023 uitdrukkelijk de opdracht had gekregen om binnen acht weken opnieuw te beslissen en dus uiterlijk op 18 augustus 2023 een nieuw besluit had moeten slaan. Het bestreden besluit dateert van 10 december 2024 – een kleine 16 maanden na de door de rechtbank gestelde termijn. Eiseres kan dus wel worden gevolgd in haar standpunt dat het tijdsverloop in deze procedure aan verweerder te wijten is en dit misschien ook als een stilzitten van de overheid kan worden gekwalificeerd. Echter, dit legt te weinig gewicht in de schaal om de belangenafweging in haar voordeel te laten uitvallen. Verweerder heeft het (economisch) belang van de Nederlandse staat niet ten onrechte zwaarder laten wegen.
8. Ten aanzien van de overgelegde onderzoeksrapportage van de Rijksuniversiteit Groningen van 26 april 2022 stelt de rechtbank vast dat verweerder dit rapport op bladzijden 8 en 9 van het bestreden besluit kenbaar heeft meegenomen in de besluitvorming. Niet is gebleken dat verweerder dit op een ondeugdelijke wijze heeft gedaan. Uit het rapport blijkt weliswaar dat eiseres gebaat is bij meer stabiliteit, continuïteit en zekerheid over de toekomst, maar uit het rapport blijkt niet dat dit niet zou kunnen worden geboden in Ghana. Hoewel een vertrek naar Ghana ontwikkelingsschade met zich meebrengt, is meegewogen dat de moeder van eiseres wel eerder in Ghana heeft gewoond en zij de kinderen kan helpen en ondersteunen, temeer nu er nog familieleden in Ghana woonachtig zijn die eiseres en het gezin daarbij kunnen helpen. Verweerder heeft gelet op deze bevindingen in het rapport niet ten onrechte geconcludeerd dat niet is gebleken van zodanig negatieve effecten van een vertrek naar Ghana op eiseres dat haar belang zwaarder moet wegen dan het belang van de Nederlandse overheid. Gelet hierop en ook op hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt niet dat het besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder alle feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging en deze niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [10] .
11. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.ECLI:NL:RBDHA:2023:14290, rechtsoverweging 3.
4.ECLI:NL:RVS:2024:1429, zie met name rechtsoverweging 3.3.
5.Uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, 4 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.
6.Butt tegen Noorwegen, paragraaf 82.
7.Butt tegen Noorwegen, paragraaf 80.
8.Zie voor een vergelijkbaar oordeel de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3079.
9.Butt tegen Noorwegen, paragraaf 83.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.