ECLI:NL:RBDHA:2025:10172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op basis van Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 mei 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had opgelegd. De rechtbank heeft op 4 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel terecht had opgelegd, gezien het ontbreken van rechtmatig verblijf van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist waren en voldoende waren toegelicht. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn stelling dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was, en merkte op dat uit de rechtspraak blijkt dat er in het algemeen een redelijk zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de maatregel onrechtmatig te achten en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24001

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2000. Bij in rechte vaststaand besluit van 24 april 2023 is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
2. De minister heeft gelet op het ontbreken van rechtmatig verblijf de maatregel terecht gebaseerd op artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Eiser heeft de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet betwist. De rechtbank stelt vast dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) voldoende zijn toegelicht.
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Zoals de minister in reactie hierop heeft opgemerkt, volgt uit de rechtspraak dat in het geval van Algerije in het algemeen wordt aangenomen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. [1] Eiser heeft dit niet gemotiveerd kunnen weerleggen en heeft evenmin feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan in zijn individuele geval anders zou moeten worden geoordeeld.
5. Ook overigens ziet de rechtbank geen reden om de maatregel onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juni 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.