ECLI:NL:RBDHA:2025:1013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
09-284949-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing tot terroristisch misdrijf en belediging via social media

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opruiing tot een terroristisch misdrijf en belediging. De verdachte, geboren in 1993 in Duitsland, werd beschuldigd van het plaatsen van opruiende berichten in een Telegramgroep, waarin hij opriep tot een genocide aanval op een moskee. Daarnaast werd hij beschuldigd van belediging van homoseksuelen in een tram en van het beledigen van twee individuen in het openbaar. Tijdens de zitting op 17 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. N.C. Neelis, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Mantz, hun verweer voerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte de opruiende uitlatingen in de Telegramgroep als een ernstige schending van de openbare orde en veiligheid, en de beledigende uitlatingen als kwetsend en onacceptabel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 445,- aan de benadeelde partij, [naam 1]. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op voor de proeftijd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan gedragsinterventies.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-284949-24
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] (Duitsland),
BRP-adres: [adres 1] [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.C. Neelis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.R. Mantz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 april 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, in het openbaar, bij geschrift, heeft opgeruid tot enig strafbaar feit, terwijl datgeen waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, door middel van het plaatsen van een bericht in een (openbare) groep op Telegram inhoudende:
“Ik wil zo graag een genocide aanval plegen op en goed druk bezochte moskee. Maar wil dat niet in me eentje doen. En niemand wil me joinen.”;
2
hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, zich in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding opzettelijk beledigend
heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten homoseksuelen wegens hun homoseksuele gerichtheid, door in de tram te zeggen: “Houd je bek dicht joh, door mensen zoals jou worden deze demonen geaccepteerd.”;
3
hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland opzettelijk [naam 1] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door
hem de woorden toe te voegen: “kankerhomo. Kijk hij heeft ook nog witte nagellak op zijn tenen. Kankerhomo! Wat een kankerhomo ben jij zeg! Bah, bah, schaam je je eigen nou niet?” althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4
hij op of omstreeks 26 augustus 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland opzettelijk [naam 2] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: “Doe nou niet zo kanker bijdehand. Mongool. Trek ik je baard eraf. Kanker sukkel. Kanker kneus. Kanker Hollander”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

De rechtbank zal voor het tenlastegelegde onder 3 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman voor wat betreft die feiten geen vrijspraak bepleit. De gebezigde bewijsmiddelen staan in de bijlage.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.1.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 en 2
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Op eventuele standpunten van de officier van justitie zal, indien nodig, hieronder worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 vrijspraak bepleit, omdat het niet de verdachte was die de berichten heeft geplaatst, en heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Heeft de verdachte de berichten geplaatst?
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het de verdachte was die de tekst
“Ik wil zo graag een genocide aanval plegen op en goed drukbezochte moskee. Maar wil dat niet in me eentje doen En niemand wil me joinen.”in een Telegramgroep heeft geplaatst. Daartoe is het navolgende verder redengevend.
Vaststaat dat de verdachte op het moment van plaatsing van de tekst de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam] ” gebruikte. Deze gebruiker heeft kort daarvoor ook een video die de verdachte van zichzelf heeft gemaakt en berichten in de Telegramgroep gestuurd. Op de video is te zien dat de verdachte boos was over een nieuwsartikel van dezelfde dag, waaruit blijkt dat in Nederland geprobeerd was om een opleiding tot imam op te zetten. De inhoud van de berichten van de gebruiker [gebruikersnaam] , waaronder de hiervoor genoemde uitspraak, sluit naadloos aan op de strekking van de boodschap van de verdachte op de video. Dat iemand anders op datzelfde moment in dezelfde chat óók onder de gebruikersnaam [gebruikersnaam] actief moet zijn geweest, zoals de verdachte heeft verklaard, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte dan ook als onaannemelijk terzijde. De conclusie is dat de verdachte zelf de bewuste teksten heeft gedeeld in de groep.
Wanneer is sprake van opruiing tot een terroristisch misdrijf?
In artikel 131, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is opruiing tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag strafbaar gesteld. Of sprake is van een opruiende uitlating kan onder meer afhangen van de bewoordingen waarin de uitlating is gesteld, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de context waarin de uitlating is gedaan, de plaats waar en de gelegenheid waarbij de uitlating werd gedaan en de doelgroep tot wie de uitlating kennelijk was gericht. Artikel 131 Sr vereist dat de opruiing in het openbaar plaatsvindt. Door het plaatsen van uitlatingen op social media worden deze in de openbaarheid gebracht. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waarop de teksten zijn weergegeven. [1]
Onder terroristisch misdrijf wordt ingevolge artikel 83 Sr onder meer artikel 289 Sr verstaan indien dit is begaan met een terroristisch oogmerk, te weten: het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking ernstig vrees aan te jagen, zoals bepaald in artikel 83a Sr.
Zijn de berichten opruiend tot het plegen van een terroristisch misdrijf?
De verdachte heeft in een Telegramgroep de chatberichten
“Ik wil zo graag een genocide aanval plegen en goed druk bezochte moskee”en
“Maar niemand wil me joinen”geplaatst voorafgegaan door een filmpje, waarin hij zijn ongenoegen uit over het opzetten van een opleiding tot imam in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met deze woorden de leden van de betreffende Telegramgroep heeft opgeroepen om samen met de verdachte een ernstig geweldsmisdrijf, zoals moord, strafbaar gesteld in artikel 289 Sr te plegen, en met de woorden “
genocide”, “
aanval” en “
druk bezochte moskee” het daarbij gemunt had op de moslimgemeenschap met de bedoeling om dit deel van de bevolking ernstige vrees aan te jagen.
De hierboven besproken chatberichten zijn gedeeld in een Telegramgroep met destijds 1.958 leden. Een verbalisant heeft eenvoudig toegang kunnen krijgen tot de inhoud van die groep. Hieruit leidt de rechtbank af dat de Telegramgroep in beginsel voor iedereen toegankelijk was en dat voldaan is aan het vereiste van openbaarheid.
De rechtbank acht daarmee het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2
Is sprake van groepsbelediging?
Vaststaat dat de verdachte eerst over en tegen [naam 1] heeft gezegd:
"kijk, hij heeft ook nog witte nagellak op zijn tenen. Kankerhomo! Wat een kankerhomo ben jij zeg! bah bah, schaam je je eigen nou niet?"en vervolgens toen een andere passagier zei dat de verdachte normaal moest doen, tegen hem zei:
“Houd je bek dicht joh, door mensen zoals jou worden deze demonen geaccepteerd.”Terwijl de verdachte dit zei, wees hij naar die [naam 1] .
De rechtbank is van oordeel dat de woorden van de verdachte
“Houd je bek dicht joh, door mensen zoals jou worden deze demonen geaccepteerd.”voor de groep van homoseksuelen wegens hun homoseksuele gerichtheid beledigend waren gelet op de inhoud van de woorden zelf, én in de context bezien van de eerdere gedane uitlatingen tegenover die [naam 1] en het wijzen naar hem.
De rechtbank gaat daarbij voorbij aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat het niet zijn bedoeling was om een groep mensen te beledigen. De enige mededeling dat hij dit niet zo heeft bedoeld, is onbegrijpelijk in het licht van wat er is gebeurd.
De rechtbank acht ook het tenlastegelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 30 april 2024 in Nederland, in het openbaar, bij geschrift, heeft opgeruid tot enig strafbaar feit, terwijl datgeen waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf inhoudt, door middel van het plaatsen van een bericht in een openbare groep op Telegram inhoudende:
“Ik wil zo graag een genocide aanval plegen op en goed druk bezochte moskee. Maar wil dat niet in me eentje doen. En niemand wil me joinen”;
2
hij op 29 augustus 2024 te ’s-Gravenhage zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten homoseksuelen wegens hun homoseksuele gerichtheid, door in de tram te zeggen: “Houd je bek dicht joh, door mensen zoals jou worden deze demonen geaccepteerd”;
3
hij op 29 augustus 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk [naam 1] in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: “kankerhomo. Kijk hij heeft ook nog witte nagellak op zijn tenen. Kankerhomo! Wat een kankerhomo ben jij zeg! Bah, bah, schaam je je eigen nou niet?”;
4
hij op 26 augustus 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk [naam 2] in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: “Doe nou niet zo kanker bijdehand. Mongool.
Ik trekje baard eraf. Kanker sukkel. Kanker kneus. Kanker Hollander.”
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 105 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd en tot een taakstraf voor de tijd van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de vordering van de officier van justitie gevolgd kan worden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in een openbare Telegramgroep een oproep geplaatst om een dodelijke aanval op bezoekers van een moskee te plegen, een terroristisch misdrijf. Terrorisme wordt gerekend tot de zwaarste categorie van misdrijven en raakt rechtstreeks de openbare orde en de veiligheid van een samenleving en haar burgers. Dat de verdachte anderen heeft aangespoord om een terroristisch misdrijf te plegen, is bijzonder kwalijk.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de belediging van een tramreiziger en aan groepsbelediging van homoseksuelen wegens hun homoseksuele gerichtheid. De uitlatingen die verdachte heeft gedaan zijn zeer kwetsend geweest en druisen in tegen de in deze samenleving gerespecteerde normen en waarden. Zij dragen bij aan een klimaat van onverdraagzaamheid en zijn daarmee uiterst ongewenst en laakbaar. Tekenend is de verklaring van slachtoffer [naam 1] dat hij zich sinds het incident in de tram anders kleedt en niet meer alleen in het openbaar vervoer durft te reizen. Bijzonder kwalijk is dat de verdachte het door hem gemaakte filmpje online heeft gezet, waarna het op verschillende sociale mediakanalen is verspreid en meer dan twee miljoen keer is bekeken.
Tenslotte heeft de verdachte een willekeurige voorbijganger, [naam 2] , op straat beledigd. Ook [naam 2] heeft moeten toezien hoe een filmpje over hem op TikTok werd geplaatst, dat bekenden hem vervolgens herkenden en hem op dat filmpje wezen. Op die manier heeft de verdachte hem in zijn goede naam aangetast.
De verdachte heeft ter terechtzitting herhaaldelijk spijt betuigd en berouw getoond voor de door hem geuite beledigingen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 november 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder voor belediging is veroordeeld en dat deze feiten zijn gepleegd terwijl de verdachte in een proeftijd liep.
Het reclasseringsadvies
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 december 2024, waaruit blijkt dat sprake is van problematiek op het gebied met name dagbesteding en psychosociaal functioneren. Het gebruik van anabolen staat mogelijk in relatie tot de gepleegde feiten. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank acht het opportuun dat aan de verdachte, gelet op zijn problematiek, de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Bovendien heeft de verdachte tijdens de terechtzitting verklaard dat hij zich aan de geadviseerde voorwaarden wil houden, zoals hij ook tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gedaan.
De op te leggen straffen
De rechtbank is gelet op de ernst van de feiten van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank acht daarnaast een taakstraf voor de tijd van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van voornoemde gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 445,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade van een bedrag van € 445,- toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 augustus 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 445,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 augustus 2024 tot de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 131, 137c en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
in het openbaar, bij geschrift tot enig strafbaar feit opruien, terwijl het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf inhoudt;
ten aanzien van feit 2:
zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid;
ten aanzien van feit 3:
eenvoudige belediging;
ten aanzien van feit 4:
eenvoudige belediging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
105 (HONDERDVIJF) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
DRIE JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor Den Haag, op het adres [adres 2] , [postcode 2] te Den Haag, en zich gedurende de proeftijd blijft melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door de Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van hard- en softdrugs en anabolen/steroïden om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte verder tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering tot schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel (feit 3)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij van een bedrag van
€ 445,- toe en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 augustus 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 445,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander en mr. J. Stevers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2025.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam, 23 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK4139; HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7237.