Deze uitspraak betreft de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiser, die met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken. Eiser heeft op 11 november 2024 een asielaanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 23 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien hij met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank legt uit dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dit kan betekenen dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij zocht in Nederland. De rechtbank moet voorzichtig omgaan met deze conclusie, vooral als er nog contact is tussen de gemachtigde van de vreemdeling en de vreemdeling zelf. In dit geval heeft de minister op 12 mei 2025 gemeld dat eiser op 30 april 2025 is vertrokken, en de gemachtigde van eiser heeft geen contact meer kunnen krijgen. Hierdoor concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaatsvindt en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.