Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling uit Sri Lanka. De eiser, die in het bezit is van een v-nummer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 23 mei 2025 was genomen. In dit besluit werd de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Sri Lanka binnen een redelijke termijn was, aangezien hij in 2022 ook al in bewaring had gezeten en nog steeds niet was uitgezet. De rechtbank heeft op 3 juni 2025, met behulp van een beeldverbinding, de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 geen redelijk vooruitzicht op verwijdering vereist is. Dit betekent dat het ontbreken van zicht op uitzetting naar Sri Lanka niet relevant is voor de beoordeling van het beroep. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat er geen grond was om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet waren voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, wat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.