In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor een internationale verhuizing van een minderjarige. De vader verzocht toestemming om met zijn kind naar Portugal te verhuizen, omdat hij daar zijn onderneming verder wilde ontwikkelen. De moeder verzette zich tegen dit verzoek en voerde aan dat de noodzaak van de verhuizing niet was aangetoond en dat het belang van het kind in het geding was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. De ouders waren van 13 september 2017 tot 13 oktober 2022 gehuwd en hebben samen een minderjarig kind. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit, de moeder de Belarussische. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van zijn onderneming en dat de belangen van het kind en de moeder zwaarder wegen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind, die in deze zaak voorop staan.