In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 9 januari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van de rechtbank van 12 juni 2024. In die uitspraak werd de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen acht of twintig weken te beslissen op de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser stelt dat de minister deze termijnen heeft overschreden, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep.
De rechtbank oordeelt dat de minister, die sinds 15 januari 2024 het first-in first-out (fifo)-principe hanteert, de aanvraag van eiser naar verwachting in december 2024 zou behandelen. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om tijdig te beslissen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijnen een besluit heeft genomen, waardoor het beroep terecht is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank bepaalt dat de minister binnen vier weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 januari 2025.