ECLI:NL:RBDHA:2025:10017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
09.133301.23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen

Op 18 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie behandeld, waarin werd verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 17.000,00. De veroordeelde, geboren in 1982 en momenteel gedetineerd, heeft zich als gebruiker van verschillende berichten-apps beziggehouden met de handel in verdovende middelen en witwassen. Tijdens de zitting heeft de rechtbank het afdoeningsvoorstel besproken, waarbij de verdachte heeft aangegeven dat hij vrijwillig instemt met de gemaakte afspraken en de gevolgen daarvan begrijpt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van witwassen, en heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk vastgesteld op € 15.295,00, rekening houdend met een eerder in beslag genomen bedrag van € 1.705,00. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is genomen in overeenstemming met artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 305 dagen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/133301-23 (ontneming)
Datum uitspraak: 18 april 2025
Verkort vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [datum] 1982 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. M.C. Stolk op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. P.B. Spaargaren op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 17.000,00 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.Procesafspraken

3.1.
De aard van de zaak
Op 1 oktober 2023 is door het Openbaar Ministerie opsporingsonderzoek Boor gestart. In het opsporingsonderzoek is de verdenking naar voren gekomen dat de (destijds) verdachte, en inmiddels de veroordeelde, zich als gebruiker van verschillende [berichten-app] -accounts, bezighield met de handel in verdovende middelen en witwassen.
Naast de strafzaak is ook een ontnemingszaak tegen de verdachte aanhangig gemaakt. Beide zaken kenmerken zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten procesafspraken hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de straf- en ontnemingszaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 11 april 2025 die de officier van justitie voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling aan de rechtbank heeft toegestuurd. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de straf- en ontnemingszaak.
Samengevat houdt het afdoeningsvoorstel voor de ontneming het volgende in:
  • de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende (en eventueel toegewezen) onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
  • de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen. Uiteraard staat hem vrij dit ter terechtzitting alsnog te doen;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting in de ontnemingsprocedure rekwireren tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 17.000,00 en zal een betalingsverplichting vorderen van hetzelfde bedrag. In de executiefase van de betalingsverplichting zal dit bedrag door het CJIB worden verminderd met het conservatoire verhaalsbedrag, dat momenteel € 1.705,00 bedraagt;
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
  • de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde betalingsverplichting;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een betalingsverplichting met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, conform de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
3.2.
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252. Deze komen in de kern neer op het volgende.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling en de eisen van een eerlijk proces.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3.
De toetsing in deze zaak
Tijdens de behandeling van de strafzaak op 18 april 2025 heeft de rechtbank de wijze van totstandkoming en de inhoud van het afdoeningsvoorstel besproken met de verdachte.
De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt en wat de gevolgen voor hem zijn indien de rechtbank besluit overeenkomstig het afdoeningsvoorstel. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij achter de in het afdoeningsvoorstel gemaakte afspraken staat, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent, en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn. Het is de rechtbank aldus duidelijk geworden dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel.
De officier van justitie heeft gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel en de verdediging heeft zich daarbij aangesloten.

4.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is vandaag door deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld wegens het volgende strafbare feit:
- witwassen.
De veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 849.620,00. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak overwogen dat de enkele omstandigheid dat een goed, zoals een geldbedrag, voorwerp is van het bewezen verklaarde misdrijf witwassen, niet met zich brengt dat alleen al daarom dat goed wederrechtelijk verkregen voordeel vormt (zie o.a. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217).
Het uit misdrijf afkomstige geldbedrag ten aanzien waarvan witwasgedragingen worden verricht, kan niet gelden als voordeel dat door die witwasgedragingen wordt verkregen. Dat geldbedrag is immers al uit (een ander) misdrijf afkomstig en vormt dus de opbrengst van dat (andere) misdrijf, dat vooraf is gegaan aan de witwasgedragingen.
Dat sluit niet uit dat het verrichten van witwasgedragingen op een andere wijze wederrechtelijk voordeel heeft opgeleverd voor de veroordeelde. Daarvan kan sprake zijn als bij de veroordeelde als gevolg van het verrichten van witwasgedragingen een vermogensvermeerdering is opgetreden, bijvoorbeeld in de vorm van een beloning of een positief rendement.
In deze zaak is gebleken van een vermogensvermeerdering in de vorm van een beloning.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank dan ook af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde strafbare feit witwassen. De grondslag voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is daarom een veroordeling wegens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

5.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 17.000,00. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat doorgaans een percentage van twee tot drie procent van het witgewassen bedrag wordt gehanteerd als beloning.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting niet uitgelaten over de ontnemingsvordering.
5.3.
De bewijsmiddelen
De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
5.4.
Het oordeel van de rechtbank
In haar strafvonnis heeft de rechtbank bewezen geacht dat de veroordeelde grote contante geldbedragen heeft witgewassen door deze bedragen, onder meer, voorhanden te hebben en over te dragen. Het totale witgewassen geldbedrag komt neer op € 849.620,00.
In het afdoeningsvoorstel is uitgegaan van een beloning van twee procent van het totale witgewassen bedrag, hetgeen afgerond neerkomt op een bedrag van € 17.000,00.
De rechtbank volgt deze berekening en beschouwt het voornoemde bedrag als schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de veroordeelde is een contant geldbedrag van € 1.705,00 aangetroffen. De rechtbank zal dit geldbedrag in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde.
5.5.
De conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 15.295,00.

6.De vaststelling van de betalingsverplichting

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een bedrag van € 15.295,00 omdat rekening dient te worden gehouden met het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.705,00.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting niet uitgelaten over de ontnemingsvordering.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien de rechtbank het in beslag genomen bedrag van € 1.705,00 reeds heeft betrokken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zal de rechtbank dit geldbedrag niet bij de vaststelling van de betalingsverplichting betrekken.
6.4.
De conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 15.295,00.

7.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 15.295,00(ZEGGE: VIJFTIENDUIZEND TWEEHONDERDVIJFENNEGENTIG EURO);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 15.295,00(ZEGGE: VIJFTIENDUIZEND TWEEHONDERDVIJFENNEGENTIG EURO)aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
305 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2025.