In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG). Eiser had op 4 april 2022 een EMG opgelegd gekregen na een snelheidsovertreding, waarbij hij met een gecorrigeerde snelheid van 110 km/u reed op een weg waar 50 km/u was toegestaan. Eiser verzocht op 1 oktober 2023 om herziening van dit besluit, maar het CBR wees dit verzoek af. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het CBR.
De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had besloten het herzieningsverzoek af te wijzen, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herziening rechtvaardigden. Eiser stelde dat hij niet in bezwaar was gegaan binnen de bezwaartermijn omdat hij geen juridische bijstand had en zijn rijbewijs zo snel mogelijk terug wilde. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van eiser lag om bezwaar te maken tegen het oorspronkelijke besluit en dat het CBR in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een proces-verbaal. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek standhield en dat het beroep ongegrond was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het CBR zijn besluit niet hoefde te herzien en eiser terecht een EMG was opgelegd. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.