ECLI:NL:RBDHA:2024:9984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/7906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de dwangsom bij niet tijdig beslissen door de Autoriteit Persoonsgegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de toegekende dwangsom beoordeeld. De Autoriteit Persoonsgegevens, verweerster in deze zaak, had op 29 maart 2023 een besluit genomen over een verzoek van eiser. Na een beslissing op bezwaar op 6 november 2023, bleef de hoogte van de dwangsom ongewijzigd op € 357,-, omdat verweerster te laat had beslist op het bezwaar van eiser. Eiser was het niet eens met deze hoogte en stelde dat de dwangsom € 427,- moest zijn, gebaseerd op incorrecte data die door verweerster waren gebruikt.

De rechtbank heeft op 20 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerster aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de juiste hoogte van de dwangsom € 392,- is, en verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond. De rechtbank legt uit dat de dwangsom verschuldigd is vanaf 27 september 2023, na ontvangst van de ingebrekestelling door verweerster op 12 september 2023. De rechtbank volgt het standpunt van verweerster dat de beslissing op bezwaar op 12 oktober 2023 is verzonden, en dat de dwangsom over een periode van 16 dagen moet worden berekend.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het gaat om de hoogte van de dwangsom en stelt deze vast op € 392,-. Tevens moet verweerster het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerster

(gemachtigde: mr. W. van Steenbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de toegekende dwangsom.
1.1.
Verweerster nam op 29 maart 2023 een besluit over een verzoek van eiser. Met de beslissing op bezwaar van 6 november 2023 is verweerster bij haar besluit gebleven en heeft verweerster de hoogte van de bij zijn besluit van 12 oktober 2023 toegekende dwangsom gewijzigd en bepaald op € 357,-, omdat verweerster te laat op bezwaar heeft beslist.
1.2.
Verweerster heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerster.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. In deze procedure is na wisseling van standpunten tussen partijen alleen in geschil of de door verweerster verschuldigde dwangsom in verband met niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiser € 392,- bedraagt of € 427,-, zoals eiser stelt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de hoogte van de dwangsom. Eiser is van mening dat de data waar verweerster vanuit gaat niet kloppen. Verweerster heeft de ingebrekestelling niet op 13 september maar al op 12 september ontvangen. Ook heeft verweerster het besluit op 13 oktober en niet al op 12 oktober verzonden. Volgens eiser is de correcte hoogte van de dwangsom € 427,- (14 x € 23,- + 3 x € 35,-).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank vindt dat de juiste hoogte van de dwangsom € 392,- is. Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1] Over de eerste 14 dagen bedraagt de dwangsom € 23,- per dag, de dagen daarna € 35,- per dag. [2]
4.2.
Op 29 maart 2023 heeft verweerster eiser geïnformeerd over het besluit dat verweerster de klacht van eiser niet verder zal onderzoeken. Daartegen heeft eiser op 8 mei 2023 bezwaar ingediend. Omdat een reactie uitbleef, heeft eiser op 12 september 2023 een ingebrekestelling verstuurd.
4.3.
Op 12 oktober heeft verweerster alsnog op het bezwaar van eiser beslist. Verweerster heeft bij besluit van 6 november 2023 de hoogte van de door haar aan eiser te betalen dwangsom berekend over een periode van vijftien dagen, en vastgesteld op € 357,- (14 x € 23 + 1 x € 35,-). In het schikkingsvoorstel en het verweerschrift heeft verweerster haar standpunt gewijzigd en de dwangsom vastgesteld op € 392,- (14 x € 23 + 2 x € 35,-). Eiser stelt dat de dwangsom door verweerster op een te laag bedrag is vastgesteld en betwist de data.
4.4.
De eerste dag waarop een dwangsom verschuldigd is, is twee weken na de dag van ontvangst van de ingebrekestelling. Tussen partijen is niet meer in geschil dat verweerster de ingebrekestelling op 12 september 2023 heeft ontvangen. De termijn van twee weken na ontvangst begon te lopen op 13 september 2023 en eindigde op 26 september 2023. De eerste dag waarop de dwangsom was verschuldigd was dus 27 september 2023.
4.5.
De laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd is, is de datum van toezending van de beslissing op het bezwaar. [3] De rechtbank volgt verweerster in het standpunt dat de beslissing op bezwaar is verstuurd op 12 oktober 2023 en niet een dag later zoals eiser stelt. Het track-en-trace-systeem van PostNL vermeldt onder ‘zendingsgegevens’ die datum als verzenddatum. Uit de zogenoemde verzendstatus volgt dat het pakket op 12 oktober 2023 is geregistreerd bij PostNL onder de vermelding "Pakket is nog niet door PostNL ontvangen of verwerkt". Daaruit kan worden geconcludeerd dat het college op 12 oktober 2023 het verzendlabel heeft voorgemeld bij PostNL. Op 13 oktober om 4 uur ’s nachts (dus de nacht na 12 oktober) is de verzendstatus van het pakket gewijzigd naar “Je pakket is (bijna) bij PostNL. Door de feestdagendrukte kan het nog een paar dagen duren voor je het in huis hebt.” Het pakket zelf is toen dus geregistreerd bij PostNL. Bestuursorganen bieden ’s nachts geen poststukken aan, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat verweerster het pakket op 12 oktober feitelijk ter verzending heeft aangeboden bij PostNL en door PostNL is geaccepteerd. Op 12 oktober is het pakket dus buiten de verantwoordelijkheid en beschikkingsmacht van verweerster geraakt. [4]
4.6.
Uit het bovenstaande volgt dat verweerster een dwangsom heeft verbeurd over een periode van 16 dagen (van 27 september tot en met 12 oktober 2023). Verweerster moet daarom een dwangsom van € 392,- betalen. [5]
4.7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerster aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
4.8.
Er is geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding of de door eiser gevorderde reis- en verletkosten. Wat eiser aanvoerde tegen de nadere beslissing van verweerster dat de dwangsom € 392,- bedraagt trof geen doel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep treft doel met betrekking tot de berekening van de dwangsom in het bestreden besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het gaat over de hoogte van de dwangsom.
5.1.
De rechtbank voorziet zelf in de zaak [6] en stelt de dwangsom vast op € 392,-.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerster het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit is gericht tegen de hoogte van de dwangsom;
- vernietigt het besluit van 6 november 2023 voor zover daarin is beslist dat de hoogte van de dwangsom € 357,- bedraagt;
- stelt de door verweerster verbeurde dwangsom vast op € 392,-;
- bepaalt dat verweerster het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 4:17 Awb.
3.Zie artikel 3:40, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3920, r.o. 2.2, die ziet op de vraag wanneer met gebruikmaken van een verzendlabel en vooraanmelding een beroep tijdig is ingediend. Vergelijk ook artikel 2:17, eerste lid, van de Awb dat ziet op een elektronisch verzonden bericht.
5.Zie artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.
6.Met toepassing van artikel 8:72 lid 3, aanhef en onder b, van de Awb.