Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1);
- het college moet vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2);
- wanneer die problemen en stoornissen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3);
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit van 7 januari 2021;
- bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 49,-, vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.750,-;
- veroordeelt de Staat wegens overschrijding van de redelijke termijn tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 2.000,-.